Advocaten en notariaat in Leiden en Den Haag
Menu
Franchiserecht

Gemengde overeenkomsten: franchiseovereenkomst en huurovereenkomst tegelijk (deel 2)

24 december 2014 - 2 minuten leestijd

In een eerdere column (zie hier) is reeds aandacht besteed aan het geschil tussen een franchisenemer en franchisegever omtrent de exploitatie van een autowasstraat. De franchisenemer had besloten om, in strijd met de franchiseovereenkomst, zijn verkoopprijzen aan klanten éénzijdig te verhogen.

De franchisegever verzocht de franchisenemer om die prijswijziging ongedaan te maken, alsmede om de op dat moment nog openstaande posten (€ 106.120,40) te voldoen. Toen de franchisenemer daaraan niet (tijdig) voldeed, ontbond de franchisegever buitengerechtelijk de franchiseovereenkomst en veranderde zij, onder andere, de sloten van de wasstraat.

De franchisenemer startte vervolgens een kort geding waarbij hij, onder meer, vorderde dat de franchisegever hem weer in de gelegenheid zou stellen om de wasstraat verder te exploiteren als franchisenemer. Die vordering werd toegewezen door de rechter, omdat er volgens de rechter sprake was van een gecombineerde huur- en franchiseovereenkomst. Door de (huurrechtelijke) bescherming die de franchisenemer genoot, had de franchisegever – zonder de  tussenkomst van een rechter – de franchiseovereenkomst niet buitengerechtelijk mogen ontbinden. Kort gezegd had de buitengerechtelijke ontbinding van de franchisegever geen werking.

De franchisegever legde zich echter niet neer bij dit vonnis en ging bij het gerechtshof te Den Haag in hoger beroep. In dit hoger beroep verzocht de franchisegever het gerechtshof om – vooruitlopend op een bodemprocedure – de franchisenemer te veroordelen tot het verlaten van de wasstraat en om de exploitatie volledig te staken op grond van de (hoge) betalingsachterstanden.

Het hof (lees het arrest hier) stelt, net als de rechter in eerste aanleg, vast dat er sprake is van een overeenkomst die zowel regelend recht bevat (ten aanzien van de franchise) als dwingend recht (ten aanzien van de huur van de wasstraat). De franchisenemer dient dan ook de huurbescherming te krijgen die voortvloeit uit de wet. Wel is er in de visie van het hof sprake van een dermate forse en langdurige betalingsachterstand van de franchisenemer, dat een rechter in een bodemprocedure waarschijnlijk zal oordelen dat een (gerechtelijke) ontbinding gerechtvaardigd is. Als ordemaatregel wijst het hof de vordering van de franchisegever dan ook toe en dient de franchisenemer de exploitatie te staken.

Is er sprake van een franchiseovereenkomst die (ook) huurrechtelijke elementen bevat, dan kan het nodig zijn om een ontbinding van de overeenkomst op grond van wanprestatie via de rechter te doen. Een buitengerechtelijke ontbinding kan dan mogelijk geen doel treffen. In het kader van ‘gokje wagen, prijsje winnen’ kan de franchisegever er natuurlijk voor kiezen om te volstaan met een buitengerechtelijke ontbinding – in de hoop dat de franchisenemer zich niet realiseert dat hij huurbescherming heeft – maar een gerechtelijke procedure zal de franchisegever meer rechtszekerheid kunnen bieden.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, [email protected]

Ook interessant?