Nulurencontract wordt basiscontract

Uit het wetsvoorstel volgt dat nulurencontracten worden afgeschaft. In plaats daarvan wordt het (vaste en tijdelijke) basiscontract geïntroduceerd, waarbij rekening moet worden gehouden met onder meer het volgende:

  • Er wordt een minimum aantal uur per tijdseenheid van maximaal een jaar (jaarurensystematiek) afgesproken waarvoor werknemers ten minste worden ingeroosterd en uitbetaald.
  • De maximale arbeidsomvang mag ten hoogste 130% van de minimale arbeidsomvang bedragen. Daardoor is er buiten afgesproken werktijden geen verplichting meer voor de flexibele arbeidskracht om te komen werken.
  • Per kwartaal moet de werkgever een bepaalde mate van zekerheid geven over wanneer de werknemer zich beschikbaar moet houden voor werk.
  • Minderjarigen en studenten met een bijbaan zijn uitgezonderd, en mogen dus nog wel werken op basis van een nulurencontract. Zij hebben volgens de regering namelijk minder baat bij zekerheid en meer behoefte aan flexibiliteit.

Om werkgevers te stimuleren werknemers op een basiscontract te laten doorstromen naar een vast contract, is het voornemen om het basiscontract voor onbepaalde tijd onder de lage WW-premie te brengen.

Tussenperiode ketenregeling naar vijf jaar

De huidige ketenregeling bepaalt dat het tijdelijke contract van een werknemer na drie verschillende tijdelijke contracten of na drie jaar werken op basis van tijdelijke contracten bij dezelfde werkgever automatisch overgaat in een vast contract. Op dit moment geldt dat na een tussenperiode van minimaal zes maanden waarbinnen de werknemer uit dienst is, de ketenregeling opnieuw begint te lopen bij het aanbieden van een nieuw tijdelijk contract. Om dit, en daarmee draaideurconstructies, tegen te gaan, wordt voorgesteld de tussenperiode van zes maanden uit te breiden naar een termijn van vijf jaar.  Voor scholieren tot de achttienjarige leeftijd met een bijbaan geldt momenteel geen ketenregeling. Dat blijft zo. Voor scholieren van achttien jaar en ouder en studenten met een bijbaan zal straks een korte onderbrekingstermijn van 6 maanden blijven gelden. Dat geldt ook voor scholieren en studenten die uitzendwerk verrichten in zowel Fase A als Fase B. Deze groepen worden geacht minder zekerheid nodig te hebben, omdat ze voor hun levensonderhoud vaak niet primair afhankelijk zijn van deze bijbaan.

Ook voor seizoensarbeid blijft een uitzondering gelden omdat dit werk niet het gehele jaar door kan worden verricht. Bij cao kan dan een onderbrekingsperiode worden overeengekomen van 3 maanden voor functies die maximaal 9 maanden per jaar kunnen worden verricht.

Daarnaast is het niet meer toegestaan om bij cao af te wijken van de ketenregeling door bijvoorbeeld te bepalen dat er een extra vierde jaar op basis van een tijdelijk contract mag worden gewerkt. Ook mag opvolgend werkgeverschap niet meer bij cao worden uitgesloten na drie jaar werken met tijdelijke contracten. Zo is het niet meer mogelijk om een werknemer na de driejaarstermijn in te zetten via een uitzendbureau, waarmee de ketenregeling nu kan worden omzeild.

Uitzendkrachten

Ten slotte is wat betreft uitzendkrachten het uitgangspunt dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden met werknemers bij de inlener moet worden voorkomen. Naast het feit dat uitzendkrachten voor hetzelfde werk ten minste hetzelfde loon moeten ontvangen als de direct bij hetzelfde bedrijf werkzame werknemers, moeten ook de overige arbeidsvoorwaarden van die uitzendkrachten gelijkwaardig zijn met die van voornoemde werknemers.

Verder is het voorstel om de eerste, onzekere uitzendfases minder lang te laten duren. Fase A wordt van anderhalf jaar teruggebracht naar een jaar. Fase B mag niet meer vier jaar (maximaal 6 contracten in 4 jaar), maar nog slechts twee jaar (maximaal 6 contracten in 2 jaar) duren. Na deze periode moeten uitzendkrachten een vast contract krijgen bij het uitzendbureau.

Stand van zaken en vervolgtraject

Het conceptwetsvoorstel Meer zekerheid voor flexwerkers is tot 4 september jl. in internetconsultatie gegaan. Na goedkeuring van de ministerraad en advies van de Raad van State wordt het voorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Als de Tweede Kamer met het wetsvoorstel instemt, moet vervolgens ook de Eerste Kamer nog instemmen. De precieze datum van eventuele inwerkingtreding van deze voorstellen is daarmee nog niet bekend maar zal volgens de Memorie van Toelichting in elk geval niet voor 1 januari 2025 liggen. We houden u op de hoogte!

Vragen?

Heeft u vragen over dit wetsvoorstel? Neem dan contact op met Montse Rodríguez Escudero, Sietske Bos of één van onze andere specialisten binnen het team Arbeid, Medezeggenschap & Mediation.