Ontslag stichtingsbestuurder

Eerder informeerde mijn kantoorgenoot Renée Huijsmans u al in een blog dat het artikel op grond waarvan stichtingsbestuurders door de rechtbank kunnen worden ontslagen met de inwerkingtreding van de WBTR is gewijzigd. Onder de oude bepaling kon een stichtingsbestuurder worden ontslagen wegens (i) een doen of nalaten in strijd met bepalingen uit de wet of statuten, (ii) wanbeheer of (iii) het niet voldoen aan een door de voorzieningenrechter gegeven bevel. Nu kan een stichtingsbestuurder worden ontslagen in de volgende gevallen:

  1. Verwaarlozing van zijn taak;
  2. Andere gewichtige redenen;
  3. Ingrijpende wijziging van omstandigheden, of
  4. Het niet (behoorlijk) aan een door de voorzieningenrechter gegeven bevel.

Praktijk kwestie

Eind 2020, voor de inwerkingtreding van de WBTR, werd aan de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de volgende kwestie voorgelegd:

Verzoekers zijn de bedenkers en initiatiefnemers van een museum met als centraal thema voetbal. In de statuten is vastgelegd dat de stichting wordt opgericht voor onbepaalde tijd, tot het moment dat het museum is gerealiseerd. Daarna zal de stichting haar taken overdragen aan een nader te noemen rechtspersoon die verantwoordelijk zal zijn voor de exploitatie van het museum. Voor de oprichting van het museum verkrijgt de stichting subsidiegelden. Echter, de verstrekker eist dat de statuten van de stichting zullen worden gewijzigd in die zin dat de stichting na de realisatie van het museum zal blijven bestaan en medeverantwoordelijk blijft voor het project. Wegens beperkt succes wordt het museum eerder gesloten en ontstaat tussen de stichting en de initiatiefnemers verschil van mening over de besteding van de subsidie en de teruggave van de zaken die met de subsidie zijn aangeschaft. De initiatiefnemers verzoeken de rechtbank de bestuurder te ontslaan en een andere bestuurder en commissarissen te benoemen.

De rechtbank herhaalt dat de bevoegdheid van de rechtbank om een bestuurder op grond van artikel 2:298 BW te ontslaan niet is bedoeld voor een algemene controle op het beleid, maar een controle op de rechtmatigheid van het beleid betreft. Van wanbeheer is pas sprake ingeval van tekortkomingen ten aanzien van het beheer over het vermogen van de stichting of van de zorg voor de verkrijging van de inkomsten waarover de stichting kan beschikken. Een doen of nalaten in strijd met de statuten levert slechts een grond op voor ontslag indien op het moment van het handelen in strijd met de statuten redelijkerwijs geen verschil van mening over de onrechtmatigheid daarvan mogelijk was.

Omdat deze zaak diende voor de inwerkingtreding van de WBTR, toetst de rechtbank aan de ‘oude’ bepaling. De rechtbank oordeelt dat van wanbeheer geen sprake is. Wel heeft de bestuurder zich naar het oordeel van de rechtbank zo weinig rekenschap gegeven van de statuten en hun werking dat er aanleiding is om hem als bestuurder te ontslaan. Zo constateert de rechtbank dat er te weinig is vergaderd, geen notulen zijn opgesteld, de KvK-inschrijvingen niet up-to-date zijn en geen uitvoering is gegeven aan de verplichting om de stichting te ontbinden op het moment van realisatie van het museum. Hem wordt een verwaarlozing van zijn wettelijke en statutaire taken en verplichtingen verweten.

Onder de WBTR die inmiddels in werking is getreden, vormt dit een aparte grond voor ontslag die in artikel 2:298 BW is opgenomen. Het is dus belangrijk dat een bestuurder voldoende kennis heeft van zowel de wettelijke als statutaire verplichtingen.

Vragen?

Heeft u hier vragen over? Neem dan contact op met Eveline Bakker