Tussen deze franchisegever en franchisenemer in deze kwestie is sprake van een omvangrijk geschil. De franchisenemer verwijt de franchisegever (onder meer) dat er ondeugdelijke prognoses zijn verstrekt, er een gebrek is aan marketingactiviteiten (althans een verantwoording daarover), de opleiding van nieuwe franchisenemers gebrekkig is en de kosten te hoog. De franchisegever verwijt de franchisenemer op haar beurt dat hij geen inzage geeft in zijn bedrijfscijfers én dat contante betalingen niet zouden worden ingevoerd in het kassasysteem. Oftewel dat deze franchisenemer ‘zwart’ zou werken. Eén en ander was aanleiding voor de franchisegever om de franchiseovereenkomst per direct te ontbinden met de franchisenemer. En dat ontlokte weer een kort geding van de zijde van de franchisenemer die een verbod vroeg om navolging te geven aan voornoemde ontbinding.
De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik in eerste instantie enige vraagtekens stelde bij het waarheidsgehalte van het verwijt van de franchisegever dat er ‘zwart’ geld zou worden verdiend door de franchisenemer. Gezien de discussie tussen partijen over ondeugdelijke prognoses kan het een ‘beproefd middel’ zijn om als franchisegever te stellen dat er sprake is van ‘zwart geld’. Zodat de achterliggende omzetten uiteraard niet aan (de ondeugdelijkheid van) de prognoses te wijten zijn, maar omdat de franchisenemer contante omzet buiten de boeken houdt. Een bijzonder vervelend (én persoonlijk) verwijt als het op niets is gebaseerd en enkel bedoeld is om rookgordijnen op te werpen.
In onderhavige kwestie erkende(!) de franchisenemer echter volmondig dat hij contante betalingen inderdaad niet had aangeslagen in het kassasysteem en bleek de franchisegever het dus bij het rechte eind te hebben. Gezien de hoogoplopend discussie met de franchisegever voelde hij zich daartoe gerechtigd.
De rechtbank (ECLI:NL:RBMNE:2020:3845 – klik hier voor het vonnis) stelt vast dat de franchisenemer niet gerechtigd was om de contante betalingen buiten het kassasysteem te houden. Het feit dat het om een relatief gering bedrag ging (kennelijk € 3.000) maakt dat niet anders. Het kassasysteem is immers juist bedoeld om betalingen in aan te slaan en de rechtbank beoordeelt het nalaten van de franchisenemer dat te doen als ‘ernstig’.
Hoewel het ‘zwart’ incasseren van geld dus niet is gerechtvaardigd, kan de rechtbank wel begrip opbrengen voor de redenen van de franchisenemer om de contante betalingen niet in te voeren. Het motief is niet om fraude te plegen, maar kent zijn oorsprong in een veel breder geschil tussen partijen. Het is, aldus de rechter, gezien dit geschil tussen partijen onzeker of de ontbinding in een bodemprocedure stand zal houden. Daarnaast zou het niet (voorlopig) verbieden van de ontbinding van de franchiseovereenkomst leiden tot de directe beëindiging van de exploitatie van de onderneming, met alle (negatieve) gevolgen van dien. De franchisegever heeft er uiteraard belang bij om zeer duidelijk te maken dat contante betalingen ook moeten worden ingevoerd in het kassasysteem, maar een ontbinding per direct schiet dat doel volgens de rechtbank voorbij.
Wet Franchise
Net als in mijn vorige blog is het de vraag of deze zaak een andere uitkomst had gekend indien de Wet Franchise al van kracht zou zijn geweest. Waarschijnlijk niet, omdat de Wet Franchise in principe niets regelt over de beëindiging van de franchiseovereenkomst. Wel is het interessant om te zien dat een groot deel van de andere geschilpunten tussen partijen terug te vinden is in de Wet Franchise, zoals het verstrekken van (deugdelijke) informatie in de precontractuele fase, het afleggen van verantwoording voor de bij de franchisenemer geïncasseerde (marketing-)fees en het verstrekken van deugdelijke ondersteuning en bijstand. De kans is dan ook groot dat dit terug zal komen in de bodemprocedure die ongetwijfeld nog zal volgen.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, [email protected]