Hoe toetst de kantonrechter?

Op grond van art. 27 lid 4 WOR zijn er slechts twee gronden waarop de kantonrechter de ondernemer toestemming kan verlenen tot het nemen van een besluit waarvoor de ondernemingsraad geen instemming heeft verleend:

1)       als de beslissing van de OR om geen instemming te verlenen onredelijk is; of

2)       het voorgenomen besluit gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen.

Er is sprake van een onredelijk weigering van de OR om met een voorgenomen besluit in te stemmen als de argumenten van de ondernemer (voor het voorgenomen besluit) zwaarder wegen dan de argumenten van de OR (om geen instemming te verlenen). Deze toets wordt ook wel de ‘redelijkheidstoets’ genoemd. Hierbij moeten alle argumenten van de OR en de ondernemer in overweging te worden genomen. De rechter stelt zich in het algemeen terughoudend op bij de beoordeling van de (on)redelijkheid van de wijze waarop de OR van zijn instemmingsrecht gebruik maakt.  Als de argumenten van de OR zwaarder wegen, wordt geen toestemming verleend. Als de argumenten van de OR en de ondernemer even zwaar wegen, wordt geen toestemming verleend, tenzij de ondernemer kan aantonen dat zwaarwegende bedrijfsbelangen noodzaken tot die toestemming.  Het is dan aan de ondernemer om aan te tonen dat die  zwaarwegende redenen er daadwerkelijk zijn om alsnog toestemming te krijgen voor het voorgenomen besluit.

De redelijkheidstoets

Het AMC heeft verschillende belangen bij de wijziging naar voren gebracht :

  • de roosterproblemen en toenemende druk op andere afdelingen vanwege de 4-daagse sluiting die het gevolg is van de ‘extra’ vaste vrije dag;
  • de wijziging zal een positief effect zal hebben op diversiteit en inclusie;
  • het AMC heeft belang bij het harmoniseren (en geharmoniseerd houden) van de arbeidsvoorwaarden binnen Amsterdam UMC, zeker nu de OR van het VUmc wel met de wijziging heeft ingestemd.

De OR van het AMC wijst erop dat:

  • de harmonisatie niet zo zwaarwegend is, dat dat kan leiden tot wijziging van deze arbeidsvoorwaarde;
  • de roostermakers geen problemen zien omtrent het rooster, zoals dat nu wordt gemaakt;
  • bij de achterbanraadpleging een (kleine) meerderheid tegen de wijziging heeft gestemd (50,6% van de 22% van de medewerkers).

De kantonrechter oordeelde dat de belangen van de OR om geen instemming te verlenen minder zwaar wegen dan die van het AMC. Met name omdat de achterbanraadpleging weinig representatief te noemen is. Nu de onredelijkheidstoets in het nadeel van de OR is uitgevallen, werd aan de tweede toets (het door het AMC aantonen dat sprake is van zwaarwegende bedrijfsbelangen) niet toegekomen. De kantonrechter verleende het AMC toestemming om, net als het VUmc, de Goede Vrijdag als collectieve vaste vrije dag af te schaffen.

De dubbele pet van de OR

De kantonrechter wees de OR er daarnaast expliciet op dat hij als taak heeft zowel de belangen van de werknemers te behartigen als de belangen en continuïteit van de onderneming in het oog te houden. De kantonrechter stelde dat dat betekent dat de OR meer moest doen (afwegen) dan alleen maar een enquête houden onder het personeel en vervolgens uit te gaan van die uitslag. De kantonrechter wees er hier nog fijntjes op dat de OR immers geen vakbond is.

Conclusie

Een achterbanraadpleging is een zinvol instrument om te toetsen of er binnen de organisatie voldoende draagvlak is voor een voorgenomen besluit. Om consequenties aan de uitkomsten van een achterbanraadpleging te verbinden, moet deze wel voldoende representatief zijn. Een respons van 22% van de medewerkers waarvan 50,5% niet met de wijziging instemt is dat niet, vindt deze kantonrechter. En zelfs al zou sprake zijn van een representatieve achterbanraadpleging, dan nog zal een kantonrechter bij de beoordeling van de vraag of de weigering van de OR om niet in te stemmen onredelijk is, niet snel oordelen dat de beslissing van de OR om – louter vanwege het ontbreken van voldoende draagvlak bij de achterban – niet in te stemmen met een voorgenomen besluit redelijk is. De kantonrechter zal in zijn belangenafweging ook andere aspecten, zoals het doorlopen traject en de belangen van de onderneming betrekken.

De relatie met de achterban is primair een verantwoordelijkheid van de OR zelf. In de WOR is hiervoor echter niets concreets geregeld. Onze ervaring is dat in veel organisaties de communicatie tussen de OR en de achterban te wensen over laat. Dat is een gemiste kans, gezien het belang van draagvlak van de medewerkers voor de besluitvorming.

Vragen?

Voor vragen over het houden van een enquête en een succesvolle communicatie en samenwerking met uw achterban, kunt u contact opnemen met Barbara van Dam of Ernst van Win.