De wet
Voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap gelden dus hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van die derde primair sprake is van handelingen van de vennootschap. Ook wordt vanuit het maatschappelijk belang overwogen dat moet worden voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
Een recente zaak
Tot zover het wettelijk kader (zie ook mijn blog van 31 juli jl.). In een zaak die onlangs door het Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2018:4056) werd behandeld, draaide het om het volgende. Vennootschap A en Vennootschap B sloten een raamovereenkomst. In de raamovereenkomst was onder meer afgesproken dat partijen verder zouden onderhandelen over een licentieovereenkomst, op grond waarvan Vennootschap A een licentie zou krijgen om de producten van Vennootschap B te distribueren. Onderdeel van de afspraken was dat Vennootschap A – vooruitlopend op de licentieovereenkomst – aan Vennootschap B maandelijks een voorschot zou betalen. Voorwaarde was dat deze bedragen zouden worden terugbetaald als de licentieovereenkomst niet tot stand zou komen. In totaal heeft Vennootschap A een bedrag van ruim € 1.6 miljoen aan voorschotten betaald. Vervolgens werd geen overeenstemming bereikt over een licentieovereenkomst en verzocht Vennootschap A de betaalde voorschotten terug te betalen. Vennootschap B betaalde niets terug.
Vennootschap A sprak vervolgens de bestuurders van Vennootschap B aan voor vergoeding van haar schade. Het hof oordeelt dat de bestuurders hebben bewerkstelligd dat Vennootschap B de contractuele betalingsverplichting aan Vennootschap A niet nakwam en geen verhaal bood voor de vordering van Vennootschap A. Het banksaldo van Vennootschap B betrof € 0,00 en de bestuurders konden niet verklaren wat er met het bedrag van ruim € 1.6 miljoen was gebeurd. De conclusie van het hof luidt dat de bestuurders ofwel zelf actief de gelden hebben weggesluisd, dan wel dat zij dat hebben laten gebeuren. Deze handelingen van de bestuurders zijn dermate onzorgvuldig jegens Vennootschap A, dat hen hiervan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De bestuurders worden hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van het bedrag van € 1.6 miljoen aan Vennootschap A.
Vragen?
Heeft u vragen over bestuurdersaansprakelijkheid? Neem contact op met Tim de Vries.