De aandeelhouder als beleidsbepaler
Bij faillissement van een vennootschap is iedere bestuurder op grond van de wet (art. 2:248 lid 1 BW) tegenover de boedel aansprakelijk voor het bedrag van de schulden, voor zover die niet uit het vermogen van de vennootschap kunnen worden voldaan. Voorwaarde is dat (i) het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en (ii) aannemelijk is dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De bestuurder is niet aansprakelijk als hij bewijst dat (i) de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is en (ii) hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden (art. 2:248 lid 3 BW).
Dit geldt ook voor feitelijk beleidsbepalers die geen bestuurders zijn. Personen die het beleid van de vennootschap (mede) hebben bepaald worden voor de toepassing van art. 2:248 BW met bestuurders gelijkgesteld. Het gaat bijvoorbeeld om een aandeelhouder die de facto de bestuurstaak uitoefent en door middel van zijn feitelijke machtspositie de bestuursmacht naar zich toetrekt en de formele bestuurder zijn wil oplegt.
De aandeelhouder als medeondernemer
Onlangs heeft de Ondernemingskamer (OK) in een geschil beslist dat twee aandeelhouders als medeondernemer moeten worden beschouwd (ECLI:NL:GHAMS:2016:4156). Het ging om de werkmaatschappij Seaway Heavy Lifting Engineering B.V. (SHL). SHL is de dochtermaatschappij van een holding. De aandelen in deze holding worden weer gehouden door een buitenlandse grootmoeder, die weer in handen is van twee buitenlandse overgrootmoeders (de uiteindelijke aandeelhouders).
In 2000 heeft de Hoge Raad geoordeeld wanneer van medeondernemerschap sprake is: het besluit dat rechtstreeks ingrijpt moet zijn genomen door een derde die ‘ten opzichte van de desbetreffende onderneming een positie inneemt die hem stelselmatig een zodanige invloed op de besluitvorming binnen de onderneming verschaft dat gezegd kan worden dat de onderneming mede door die ander in stand wordt gehouden’.
In de zaak van SHL gaven de twee uiteindelijke aandeelhouders (de buitenlandse overgrootmoeders) aan investeringsbank Goldman Sachs opdracht om een mogelijke overdracht van de aandelen in de grootmoeder te onderzoeken. Omdat dit zich enkele niveaus boven SHL afspeelt, heeft de Ondernemingsraad (OR) van SHL in beginsel geen adviesrecht. De OR van SHL werd dan ook buiten beschouwing gelaten, terwijl zij een wettelijk adviesrecht heeft bij overdracht van de zeggenschap van de onderneming en bij het verstrekken van een adviesopdracht aan een externe deskundige (art. 25 WOR). De OR stelde zich op het standpunt dat hem wel om advies moest worden gevraagd, omdat met een eventuele overdracht van aandelen in de grootmoeder de zeggenschap over de kleindochter (SHL) wijzigt.
De OK oordeelt dat de aandeelhouders stelselmatig invloed kunnen uitoefenen. Zo hebben zij een Board of Directors benoemd, waarin de aandeelhouders zelf zitting hebben. De Board neemt alle strategische kernbeslissingen ten aanzien van de groep en heeft – als het er op aan komt – het laatste woord (r.o. 3.12). Ook hebben de lokale bestuurders (waaronder die van SHL) slechts een beperkte volmacht en beperkte zelfstandige beslissingsbevoegdheid. Een groot aantal bestuursbesluiten kan pas na goedkeuring van de aandeelhouders worden genomen. Bovendien zijn de moeder en grootmoeder holdingvennootschappen, die uitsluitend vanwege fiscale redenen zijn opgericht en waarin geen ondernemingsactiviteiten plaatsvinden. De aandeelhouders hebben touwtjes stevig in handen. Naar het oordeel van de OK is dan ook sprake van medeondernemerschap en niet slechts van aandeelhouderschap. De aandeelhouders houden de onderneming van SHL mede in stand, zodat de OR om advies moest worden gevraagd.
Indien u vragen heeft over aandeelhouderschap, beleidsbepaling of medeondernemerschap kunt u contact opnemen met Tim de Vries, advocaat Ondernemingsrecht.