Ook wil een franchisegever zekerheid dat zij een (voor haar bekende) franchisenemer kan aanspreken op nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de franchiseovereenkomst en niet ineens geconfronteerd wordt met een andere, voor de franchisegever onbekende, partij.
Maar betekent een dergelijk verbod van overdracht dat een franchisenemer zijn rechten en verplichtingen uit de franchiseovereenkomst niet mag overdragen (contractuele belemmering) of dat hij niet kan overdragen (goederenrechtelijke belemmering)? Het verschil is aanzienlijk. Is er immers sprake van het eerste geval, dan kan de franchisenemer wel rechtsgeldig zijn rechten en verplichtingen overdragen, maar overtreedt hij de franchiseovereenkomst (wanprestatie). In het tweede geval kan hij echter niet rechtsgeldig overdragen en blijft de overdracht dus zonder rechtsgevolg. Een franchisegever heeft dus belang bij een goederenrechtelijke werking van het verbod.
Uit een recente zaak bij de Hoge Raad (lees het arrest hier) blijkt echter dat de goederenrechtelijke belemmering wordt gezien als een uitzondering. In de betreffende zaak was sprake van een koopovereenkomst tussen koper en verkoper. In de algemene voorwaarden van koper, die van toepassing waren verklaard op de koopovereenkomst, was bepaald dat verkoper, zonder toestemming van de koper, haar rechten en verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst niet mocht overdragen aan een derde. Door een interne herstructurering van het concern van verkoper werden deze rechten en verplichtingen toch overgedragen aan een derde zonder toestemming van koper. Deze derde schreef vervolgens koper aan voor de betaling van de nog openstaande facturen. Koper weigerde echter deze facturen te voldoen.
In de rechtszaken die volgden, stelde koper zich onder meer op het standpunt dat de overdracht van de rechten en verplichtingen, vanwege het overdrachtsverbod, niet rechtsgeldig had kunnen plaatsvinden. Koper beriep zich dan ook op een goederenrechtelijke effect. Aldus de Hoge Raad moet een dergelijk beding, dat feitelijk bestemd is om de rechtspositie van (onbekende) derden te regelen, uitgelegd worden aan de hand van objectieve maatstaven met in acht name van de zogenaamde Haviltex-maatstaf. Op grond hiervan heeft dan ook te gelden dat het beding, dat de overdracht verbiedt van rechten en verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst, alleen een contractuele belemmering oplevert, tenzij uit de formulering van het beding iets anders blijkt.
Passen we deze recente uitspraak van de Hoge Raad toe op de huidige franchise praktijk, dan blijkt dat het verbod van overdracht van rechten en verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst in veel gevallen dus niet zo absoluut zal zijn als wellicht gedacht door de franchisegever. Er bestaat in ieder geval een theoretische mogelijkheid dat een franchisenemer, bijvoorbeeld, zijn recht op het gebruik van intellectuele eigendomsrechten overdraagt aan een derde. Het is natuurlijk de vraag of het allemaal zo’n vaart zal lopen. Een franchisenemer pleegt natuurlijk wel wanprestatie als hij in strijd met de afspraken zijn rechten en verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst zonder toestemming overdraagt aan een derde. Op grond hiervan zal de franchiseovereenkomst in beginsel door de franchisegever kunnen worden beëindigd, waarmee ook de grondslag verdwijnt van het recht dat aan de derde is overgedragen. Voor volledige afdekking van enig risico op misbruik zou een zorgvuldige (her)formulering van het betreffende verbod en een boetebepaling uiteraard uitkomst kunnen bieden.
Vragen?
Heeft u vragen over het franchiserecht, neemt u dan contact op met Menno de Wijs