De casus:
Wat was er precies aan de hand? Werknemer A. raakte op een bepaald moment betrokken bij een verkeersongeval, als gevolg waarvan hij arbeidsongeschikt raakte. Hij wendde zich tot zijn rechtsbijstandsverzekeraar, die hem een juriste (B.) toewees om de juridische bijstand te verstrekken in het kader van de letselschaderegeling. Een re-integratie traject volgde, waarin A. werd bijgestaan door adviseur C. Deze laatste was ingeschakeld door de aansprakelijkheidsverzekeraar (D.) van diegene die het verkeersongeval had veroorzaakt.
Re-integratie niet mogelijk
Kennelijk was een re-integratie van A. via het reguliere kanaal niet mogelijk, zodat adviseur C. op een gegeven moment voorstelde aan A. dat hij eens zou moeten overwegen om franchisenemer te worden. A. werd in contact gebracht met een franchisegever die via C. cijfers verschafte over de te verwachten omzetten en winsten. Op grond van de gunstige inhoud van deze cijfers sloten A. en de franchisegever vervolgens een franchiseovereenkomst. Ook bij dit traject werd A. bijgestaan door rechtsbijstandsjuriste B.
Nieuwe onderneming
De nieuwe onderneming van A. was “geen succes”, aldus het Gerechtshof. Achteraf bleek eveneens dat de door de franchisegever verstrekte cijfers onjuist waren. Hoewel het voor de hand zou liggen dat A. primair de franchisegever voor die onjuiste cijfers zou aanspreken, betrok A. echter eerst verzekeraar D. en adviseur C. in rechte, kennelijk op grond van onjuiste advisering. Adviseur C. riep op zijn beurt de rechtsbijstandsjuriste B. en de franchisegever in vrijwaring op. A. en D./C. sloten vervolgens een vaststellingsovereenkomst op grond waarvan adviseur C. een bedrag ad € 25.000 aan A. betaalde. Eventuele vorderingsrechten van A. op de franchisegever en/of rechtsbijstandsjuriste werden gecedeerd aan verzekeraar D. en adviseur C.
Pech voor de adviseur
In de vrijwaringsprocedure probeerde adviseur C. vervolgens het door hem betaalde bedrag ad € 25.000 te verhalen op de rechtsbijstandsjuriste. Kennelijk was de franchisegever op dat moment niet meer in beeld. Aldus C. was deze juriste toerekenbaar tekortgeschoten door A. niet deugdelijk juridisch te begeleiden en kon C. vanwege de cessie bij haar verhaal halen. Het Gerechtshof ging hier echter niet in mee en was van mening dat de rechtsbijstandsjuriste geen noemenswaardig verwijt te maken viel. Pech voor de adviseur dus.
Opvallend
Wat opvalt aan deze kwestie is dat de franchisegever, hoewel kennelijk vaststaat dat de door haar verstrekte cijfers onjuist waren, niet (verder) is aangesproken door adviseur C. Was de franchisegever misschien ondertussen al failliet gegaan? Had de franchisegever wellicht eerder een uitermate geloofwaardig verweer gevoerd? Zo niet, dan is het eigenlijk onbegrijpelijk waarom adviseur C. er enkel voor heeft gekozen om de juriste aan te spreken en niet (ook) de franchisegever. Hierdoor heeft C. het zichzelf immers onnodig moeilijk gemaakt. Maar dat zal franchisenemer A. uiteraard een worst zijn: hij heeft zijn schade immers vergoed gekregen.
Vragen?
Heeft u vragen over deze prognose kwestie , neemt u dan contact op met Menno de Wijs, advocaat