De werknemer stemt daarmee in en treedt voor één jaar in dienst van een re-integratiebedrijf op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Het doel is het vinden van passende arbeid voordat de 104 weken ziekte van de werknemer voorbij zijn. De werkgever betaalt aan het re-integratiebedrijf een bedrag dat ongeveer gelijk is aan het salaris van de werknemer tot aan de 104 weken. Alle betrokkenen zijn tevreden.

Passende arbeid wordt helaas niet gevonden en de arbeidsovereenkomst eindigt. De periode van 104 weken waarin de loondoorbetalingsplicht tijdens ziekte geldt, is inmiddels voorbij en de werknemer vraagt een WW-uitkering aan. En wat doet het UWV? Het UWV weigert zijn aanvraag omdat de overeenkomst met het re-integratiebedrijf géén arbeidsovereenkomst zou zijn!

En helaas voor deze werknemer, gaat het hoogste rechtsorgaan, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) hier in mee. Aangezien geen arbeid is verricht, is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst, aldus de rechter en heeft de werknemer geen recht op een WW-uitkering. De vraag is of dit een juiste beoordeling is als je kijkt naar het belang van de werknemer. De WW-premies waren afgedragen. De werknemer was alleen in dienst getreden bij het re-integratiebedrijf in plaats van bij zijn oude werkgever.

Wat hadden de werkgever en dus de werknemer – achteraf – anders moeten doen? De werkgever had het re-integratiebedrijf moeten inschakelen voor de begeleiding op 2e spoor en tegelijk de werknemer in dienst moeten houden. De kosten voor de werkgever zijn immers hetzelfde. Het effect had ook hetzelfde moeten zijn: na het eindigen van de arbeidsovereenkomst had de werknemer aanspraak moeten kunnen maken op de WW!

Vragen?

Heeft u vragen over re-integreren, neemt u dan contact op met Henriëtte van Baalen, Partner, Advocaat & Mediator.