De Stichting doet dit in het kader van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013 (Brim). Zij is niet de enige die een beroep doet op deze regeling. Tijdens de indieningsperiode worden meer van 2000 subsidieaanvragen ontvangen. De subsidiepot voor de ‘noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde’ is echter beperkt. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft daarom toepassing gegeven aan de verdelingscriteria die zijn opgenomen in de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim). Ten aanzien van de aanvraag van de Stichting heeft de minister vervolgens bepaald dat deze niet voor toekenning in aanmerking komt. Het bezwaar van de Stichting wordt ongegrond verklaard, waarna de Stichting beroep instelt bij de rechtbank Noord-Holland.

 

Het is niet de wijze van verdeling op basis van de Sim waar de Stichting moeite mee heeft. Dit wordt dan ook niet bestreden. De Stichting doet wel een beroep op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, te weten: het vertrouwensbeginsel. Zij onderbouwt dit beroep met het Koninklijk Besluit van 24 oktober 1983 en een brief van 15 december 1981. Hierin zou door de toenmalige verantwoordelijke staatssecretaris een bijdrage in de onderhoudskosten zijn toegezegd. Een toezegging die tijdens de zitting van de Raad van State in 1983 over de aanwijzing van het stoomgemaal als monument zou zijn herhaald. De Stichting stelt dat de minister hierdoor ‘contra legem’ moet afwijken van het Brim en de Sim, en de subsidie had moeten toekennen. De minister deelt dit standpunt niet. Volgens de minister is er geen sprake van een ongeclausuleerde toezegging, omdat er in de brief een voorbehoud is gemaakt dat er voldoende middelen aanwezig moeten zijn. Er wordt tevens verwezen naar een subsidieregeling die niet meer bestaat. De onderhoudskosten waar naar verwezen wordt in het Koninklijk Besluit zien daarnaast op de kosten waar bij de aanwijzing van het monument sprake van was. Deze subsidie is toentertijd ook verleend, waarmee die toezegging gestand is gedaan.

 

De rechtbank benadrukt in zijn uitspraak van 7 november 2014 eerst dat volgens vaste jurisprudentie een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts kan slagen, indien het beslissingsbevoegde bestuursorgaan een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt. Om vervolgens te concluderen dat in casu hier geen sprake van is. De toezeggingen zijn niet zodanig op te vatten dat de minister op basis hiervan, ruim 30 jaar later, in strijd met wet- en regelgeving de subsidie alsnog had moeten verlenen. Het is dus te hopen voor de Stichting dat zij ook in 2014 weer een aanvraag heeft ingediend.

Vragen?

Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met ons team Vastgoed.