Indien een schuldeiser beslag legt op het inkomen van een schuldenaar wordt een beslagvrije voet gehanteerd. Op het daarmee gemoeide bedrag kan geen beslag worden gelegd. Uitsluitend het inkomen dat wordt ontvangen en de beslagvrije voet overstijgt, kan worden beslagen. Nu het inkomen van veel schuldenaren maandelijks lager dan de beslagvrije voet is, is verhaal in dat geval niet mogelijk. De schuldeiser blijft dan met een niet inbare vordering zitten. Door de jaarlijkse uitkering van het vakantiegeld komen veel inkomens plots in die betreffende maand boven de beslagvrije voet. Schuldeisers maken hier gebruik van door dan beslag te leggen op het gehele bedrag dat boven de beslagvrije voet uitstijgt. Het gevolg hiervan is dat veel schuldenaren hun vakantiegeld dienen af te dragen.

De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat indien het inkomen in de andere maanden dan de maand dat vakantiegeld wordt uitgekeerd onder de beslagvrije voet ligt, het vakantiegeld eerst aan deze maanden moet worden toegerekend. Indien het opnieuw berekende maandelijkse inkomen in die maanden steeds beneden de beslagvrije voet is gebleven, is het vakantiegeld slechts voor beslag vatbaar voor zover het als maandelijkse aanspraak tezamen met het daadwerkelijk in die maanden genoten inkomen zou zijn uitgekomen boven de beslagvrije voet in die maanden, telkens per maand beoordeeld. Het vakantiegeld moet voor de berekening of het beslag iets raakt dus als het ware worden teruggebracht tot maandelijkse bedragen. Met dit arrest heeft de Hoge Raad de onduidelijkheid over hoe hiermee om te gaan weggenomen. Niettemin zal dit niet bij iedereen tot tevredenheid leiden: deurwaarders en schuldeisers zullen minder mogelijkheden tot verhaal van hun vordering hebben, daar waar schuldenaren vaker over het ontvangen vakantiegeld kunnen beschikken zonder dit te moeten afdragen

Sacha Krekel, advocaat ondernemingsrecht

 

Vragen?

Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met Sacha Krekel.