Zoals in een eerder artikel al opgemerkt (zie het artikel hier) is er bij het opstellen van een postcontractueel non-concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst in principe veel mogelijk. De franchiseovereenkomst is immers niet in de wet geregeld, zodat in beginsel contractsvrijheid geldt. De grenzen van de redelijkheid en billijkheid, alsmede het mededingingsrecht, vormen daarbij enkele van de kaders. Binnen deze kaders geldt ‘afspraak is afspraak’. In een recente uitspraak van de rechtbank Den Haag (lees het vonnis hier) overweegt de rechtbank dat ernstige bedrijfseconomische gevolgen voor de voormalige franchisenemer ten gevolge van een postcontractueel non-concurrentiebeding op zichzelf geen reden vormen om een non-concurrentiebeding buiten werking te stellen. Een dergelijk beding kan dus keiharde gevolgen hebben.

Het moge helder zijn dat de eerder door de franchisegever overgedragen kennis en knowhow beschermd dienen te worden. Franchising als samenwerkingsvorm is er immers niet bij gebaat als (aspirant) franchisenemers voor korte tijd toetreden tot een formule enkel om wezenlijke informatie los te peuteren van de franchise organisatie om vervolgens met haar te concurreren. Daartegenover staat het belang van een franchisenemer om, ook na het einde van de samenwerking met de franchisegever, inkomsten te kunnen genereren. Het is uiteraard niet de bedoeling dat het einde van de samenwerking tussen partijen eveneens het einde van de toekomst van de franchisenemer zou betekenen.

In de praktijk blijkt dat non-concurrentiebedingen verder kunnen reiken dan enkel de bescherming van de overgedragen kennis en knowhow. Desalniettemin blijkt dat een rechter ook dergelijke verstrekkende bedingen kan toelaten met als argument ‘afspraak is afspraak’. Nu de discussie over de toekomst van franchise toch in volle gang is (wel of geen wetgeving? Zelfregulering? Geschillencommissies?) kan het verstandig zijn voor de branche om ook te inventariseren of er op enigerlei wijze kaders geschapen kunnen worden waar een non-concurrentiebeding aan dient te voldoen teneinde recht te doen aan de complexe samenwerking die franchising is. Zoiets zou overigens niet vreemd zijn: voor handelsagenten en werknemers zijn dergelijke kaders voor een non-concurrentiebeding al in de wet opgenomen. Zou het niet sjiek zijn als er binnen franchising iets soortgelijks zou kunnen worden afgesproken? In een erecode of ergens anders? Of laten we het toch bij de partijen zelf? Oordeelt u zelf – ik hoor het graag!

Vragen?

Heeft u vragen over het non-concurrentiebeding, neemt u dan contact op met Menno de Wijs,