Feiten
In 2003 is een belastingadviseur bij een adviesbureau, genaamd Lodder, in dienst getreden. Partijen komen met elkaar een non-concurrentiebeding en relatiebeding overeen. Het relatiebeding is uitgewerkt in het personeelsreglement 2002. Partijen zijn overeengekomen dat het personeelsreglement onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst. Na vier jaar besluit de belastingadviseur zijn dienstverband op te zeggen. Hij wil graag voor zichzelf beginnen. Lodder was hier niet blij mee en start een procedure wegens schending van het non-concurrentiebeding en het relatiebeding. De belastingadviseur verweert zich door te stellen dat voor overtreding van het non-concurrentiebeding onvoldoende bewijs is en dat het relatiebeding niet schriftelijk is overeengekomen. Hij doet daarmee een beroep op art. 7:653 BW. Het eerste lid van dit artikel luidt als volgt: “Een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, is slechts geldig indien (…)” De belastingadviseur is van mening dat het relatiebeding – conform lagere rechtspraak – hier ook onder valt, terwijl (de toelichting op) deze wet in principe slechts spreekt over het non-concurrentiebeding. Volgens de belastingadviseur zou dit betekenen dat het relatiebeding niet geldig is aangegaan en daardoor niet van toepassing is. Hij stelt namelijk dat het personeelsreglement 2002 hem niet ter hand is gesteld en dat in een later personeelsreglement uit 2006 geen relatiebeding is opgenomen. Lodder is van mening dat het personeelsreglement wel van toepassing is, omdat de belastingadviseur daar destijds (bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst) voor heeft getekend.
Oordeel Hoge Raad
Hoge Raad gaat eerst in op de gedachte achter het schriftelijkheidsvereiste van het non-concurrentiebeding. Onder verwijzing naar het arrest Philips/Oostendorp uit 2008 stelt hij dat door het schriftelijk aangaan van een dergelijk bezwarend beding gewaarborgd kan worden dat de werknemer de gevolgen daarvan goed heeft overwogen. Aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan als dit in de arbeidsovereenkomst of in een arbeidsvoorwaardenreglement is vastgelegd. In dit laatste geval moet dan wel duidelijk zijn dat (i) het reglement aan de arbeidsovereenkomst is gehecht of de werknemer ter hand is gesteld en (ii) dat in de arbeidsovereenkomst staat dat de werknemer instemt met het non-concurrentiebeding. Met gemak trekt de Hoge Raad vervolgens deze lijn door naar het relatiebeding; dit beding valt ook onder art. 7:653 BW. Een relatiebeding kan immers even bezwarend zijn als het non-concurrentiebeding. Dit betekent, dat het relatiebeding ook getoetst moet worden aan de voornoemde vereisten. Niet is gebleken dat Lodder het personeelshandboek 2002 daadwerkelijk aan de arbeidsovereenkomst heeft gehecht of ter hand heeft gesteld, waardoor aan het schriftelijkheidsvereiste niet is voldaan. Als gevolg daarvan is het relatiebeding niet rechtsgeldig overeengekomen.
Vragen?
Heeft u vragen over relatie- en concurrentiebedingen , neemt u dan contact op met ons team Arbeid, Medezeggenschap & Mediation.