Casus

De Gemeente Haarlem heeft (in 2005) met een huurder een huurovereenkomst gesloten voor de verhuur van een standplaats met berging op een woonwagencentrum. Op deze standplaats is door de huurder een woonwagen geplaatst. De huurder is (in 2013) in de woonwagen gaan samenwonen. Na beëindiging van de relatie is de huurder uit de woonwagen verhuisd en is de ex-partner daar blijven wonen. De Gemeente heeft gevorderd dat de ex-partner wordt veroordeeld om de woonwagen te ontruimen. De ex-partner heeft een beroep op artikel 8 EVRM gedaan. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen.

 

Ook in hoger beroep heeft de ex-partner een beroep op artikel 8 EVRM gedaan. Voor hem is van belang dat hij op zijn huidige standplaats in familieverband kan blijven wonen. Voorts moet rekening worden gehouden met zijn gezondheid; hij loopt erg slecht, lijdt aan suikerziekte en heeft beginnende Parkinson en hartritmestoornissen.

 

De Gemeente heeft aangevoerd dat de bewoning door de ex-partner onrechtmatig is, dat het niet aannemelijk is dat het voor hem onmogelijk is om (al dan niet voor korte termijn) ergens anders woonruimte te vinden en dat huurders van een standplaats binnen het gemeentelijke beleid (het bewuste woonwagencentrum werd afgebouwd) voorrang hebben bij nieuwe en vrijkomende standplaatsen boven illegale bewoners zoals de ex-partner (met wie geen huurovereenkomst was gesloten).

 

Het gerechtshof heeft vervolgens geoordeeld “dat het beroep van de ex-partner op de bescherming van artikel 8 EVRM er niet toe kan leiden dat de Gemeente hem het huurgenot van de standplaats verschaft. Illegale huisvesting, in dit geval het gebruik van de standplaats door de ex-partner, moet immers worden tegengegaan. Aangezien voor het woonwagencentrum (…) een afbouwscenario geldt, hebben huurders (…)  het eerste recht op een vrijkomende standplaats elders in de stad. [De ex-partner] is evenwel geen huurder en hem komt dan ook geen eerste recht toe op een vrijkomende standplaats. De ex-partner heeft overigens onvoldoende onderbouwd dat het voor hem op medische gronden noodzakelijk is in het gehuurde te blijven.”

 

Het gerechtshof heeft de stelling van ex-partner, dat het voor hem niet mogelijk is om voor enige andere passende woonruimte in aanmerking te komen, niet benoemd.

De Hoge Raad

In cassatie klaagt de bewoner dat uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt, dat als een bewoner die uit zijn woning ontruimd dreigt te worden een artikel 8-verweer opwerpt, de nationale rechter dar verweer gedetailleerd dient te onderzoeken en zijn oordeel over dat verweer adequaat dient te motiveren. De Hoge Raad (lees hier de volledige uitspraak) is het daarmee eens:

 

“Bij de boordeling of de inmenging op de in art. 8 lid 2 EVRM vermelde gronden is toegestaan, diende het hof de aangevoerde relevante argumenten betreffende de evenredigheid van de inmenging in detail te onderzoeken en zijn beslissing afdoende te motiveren.”

 

Aan die verplichting heeft het hof, aldus de Hoge Raad, niet voldaan.

Tip

Deze uitspraak richt zich, in de eerste plaats, tot kantonrechters en gerechtshoven. In de woorden (lees hier de volledige uitspraak) van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad: “Daar komt nog bij dat het wenselijk is dat de gerechtshoven en rechtbanken het signaal bereikt dat in het geval van een beroep op het recht op de woning in de zin van art. 8 EVRM, de beslissing en de motivering in verband met de rechtspraak van het EHRM bijzondere aandacht verdienen.” Maar de verhuurder kan de gerechtelijke instanties hierbij wel een flink handje helpen door zelf (ook) alle verweren onderbouwd te weerspreken.

Vragen?

Neem voor vragen over huurrecht contact op met Per van der Kooi, advocaat vastgoed- en huurrecht

Nieuwsbrief

Wil je elke maand een overzicht van updates en blogs in je mailbox? Klik dan hier om je in te schrijven voor de nieuwsbrief!