Werkneemster heeft zich eerst tot de kantonrechter gewend met het verzoek werkgever te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen. De kantonrechter heeft het verzoek van werkneemster echter afgewezen, waarna zij zich in hoger beroep tot het hof Amsterdam heeft gewend.
Het hof heeft wél door het verhaal van werkgever heen geprikt en geoordeeld dat de opzegging inderdaad zonder redelijke grond heeft plaatsgevonden. Van het verval van de functie en de werkzaamheden van werkneemster is geen sprake nu weliswaar het concept van de bedrijfsvestiging ingrijpend is gewijzigd, maar de vestiging waar werkneemster werkzaam was en ook de andere vestigingen nog steeds open zijn. Daar komt bij dat de verschillende vestigingen niet te beschouwen zijn als zelfstandige bedrijfsvestgingen, zodat werkgever ten onrechte niet heeft afgespiegeld. Bij een juiste afspiegeling zou eerst een andere werkneemster voor ontslag in aanmerking komen. Nu het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter het verzoek van werkneemster om haar arbeidsovereenkomst te herstellen ten onrechte heeft afgewezen, kan hij werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding te betalen.
In dit geval heeft het hof niet voor herstel van de arbeidsovereenkomst gekozen maar voor toekenning van een billijke vergoeding aan werkneemster. Het hof heeft hier de belangen van werkgever bij afwijzing van de vordering tot herstel van de arbeidsovereenkomst zwaarder laten wegen dan het belang van werkneemster. Zo heeft het hof meegewogen dat bij herstel:
- alsnog tenminste één werkneemster zou moeten afvloeien;
- de werkzaamheden van werkneemster, die inmiddels in afgeslankte mate duurzaam door een andere partij worden verricht, haar niet opnieuw kunnen worden aangeboden;
- achterstallig loon van substantiële omvang zou moeten worden betaald;
- langere tijd onduidelijk zou blijven of werkneemster uiteindelijk niet alsnog moet worden ontslagen omdat omzet en resultaat van de onderneming al langere tijd in een neerwaartse spiraal zitten.
Ook heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de duur van de arbeidsovereenkomsten van werkneemster en de collega die eigenlijk had moeten afvloeien minder dan twee maanden scheelt en dat haar collega de (wel) bij werkgever resterende werkzaamheden altijd al heeft verricht.
Het hof heeft werkneemster in plaats van herstel een billijke vergoeding van € 25.000,– bruto toegekend. Bij de vaststelling van de hoogte van deze billijke vergoeding heeft het hof rekening gehouden met de volgende factoren:
– de duur van de arbeidsovereenkomst (afgerond 8 jaar);
– de leeftijdscategorie (55+);
– de hoogte van haar salaris, vermeerderd met vakantietoeslag;
– de in het nadeel van werkgever uitvallende factoren verwijtbaarheid en risicosfeer.
Of een billijke vergoeding van € 25.000,– bruto in dit geval recht doet aan de situatie is naar mijn mening discutabel. De opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft per 5 februari 2016 plaatsgevonden, zodat werkneemster al lange tijd vanaf die datum geen salaris meer heeft ontvangen. Bovendien heeft werkgever het UWV onjuiste informatie verstrekt en onjuist afgespiegeld, zodat werkneemster onterecht ontslagen is. Als werkgever zich netjes aan de spelregels had gehouden, dan had werkneemster haar baan nog gehad, hetzij in haar eigen functie hetzij al dan niet met behulp van scholing in een andere functie binnen het concern. Hier had naar mijn mening het punitieve karakter van de billijke vergoeding wat meer tot uiting mogen komen.
Vragen?
Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met Barbara van Dam, paralegal, Arbeid, Medezeggenschap & Mediation.