De zaak

In de betreffende zaak had de ondernemer op 15 november 2016 aan de ondernemingsraad instemming gevraagd om de eindejaarsuitkering voor een deel van de werknemers te versoberen. Eveneens op 15 november 2016 heeft de bestuurder de instemmingsaanvraag toegelicht in een overlegvergadering. Vervolgens heeft de OR de ondernemer op 9 december laten weten geen instemming te zullen verlenen en bereid te zijn de discussie aan te gaan. In de daaropvolgende overlegvergadering heeft geen inhoudelijk overleg over het instemmingsverzoek plaats gevonden en heeft de bestuurder de OR slechts bericht de kantonrechter om vervangende toestemming te zullen vragen.

Het recht

Op grond van artikel 27 lid 4 WOR verleent de kantonrechter vervangende toestemming voor een voorgenomen besluit als de beslissing van de ondernemingsraad om geen instemming te geven onredelijk is. Maar wanneer is een dergelijke beslissing onredelijk?

De Hoge Raad heeft als algemene regel gesteld dat pas sprake is van onredelijkheid als de argumenten van de ondernemer vóór het voorgenomen besluit zwaarder wegen dan de argumenten van de OR voor het onthouden van instemming. Dat betekent ook dat als de argumenten van OR en ondernemer even zwaar wegen, geen vervangende toestemming wordt verleend.

De beoordeling

De kantonrechter Middelburg moest onder meer oordelen over de vraag of argumenten van de OR die voor het eerst in de procedure naar voren zijn gebracht, ook kunnen worden meegewogen. De ondernemer stelde namelijk dat de later ingebrachte argumenten niet mochten worden meegenomen, omdat dit niet de argumenten van de OR voor het onthouden van instemming waren. De kantonrechter oordeelde met verwijzing naar de eerder genoemde uitspraak van de Hoge Raad anders en betrok de later ingebrachte argumenten wel in het oordeel. De Hoge Raad had namelijk in de eerdere zaak geoordeeld dat het gerechtshof ten onrechte enkele door de OR in hoger beroep aangevoerde argumenten niet in de beoordeling had betrokken. Datzelfde had dan te gelden in deze procedure.

De kantonrechter benadrukte in de uitspraak ook dat het in de WOR voorgeschreven overleg (artikel 27 lid 2 WOR) niet had plaatsgevonden. Een overleg op dezelfde dag als de dag van het indienen van de instemmingsaanvraag kon niet als een dergelijk overleg worden beschouwd, omdat de OR nog niet de mogelijkheid tot beraad had gehad. Wanneer inhoudelijk overleg niet heeft plaatsgevonden, dan kan de bestuurder de OR niet tegenwerpen dat de OR pas bij de kantonrechter met nieuwe argumenten komt om niet in te stemmen. Het is juist de bedoeling van de WOR dat OR en bestuurder inhoudelijk overleg voeren in een overlegvergadering, en niet voor het eerst bij de kantonrechter.

De kantonrechter kwam na afweging van alle argumenten tot de slotconclusie dat de argumenten die de ondernemer voor het voorgenomen besluit had niet zwaarder wogen dan de argumenten van de OR. De vervangende toestemming werd dan ook niet verleend.

 

Tot slot

De kantonrechter onderstreept in deze uitspraak het belang van de overlegvergadering. Voor een efficiënt verloop van een instemmingstraject is het wenselijk dat de OR in een zo vroeg mogelijk stadium zijn bezwaren tegen een voorgenomen besluit naar voren brengt en dat hij daarover met de ondernemer overleg voert. Dit neemt niet weg dat ook rekening moet worden gehouden met later door de OR aangedragen argumenten bij een verzoek om vervangende toestemming. Voor de ondernemer is de uitspraak een goede reminder dat de ondernemer alle formaliteiten van de WOR dient te volgen en dat vervangende toestemming niet zomaar wordt verleend.

Vragen?

Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met ons team Arbeidsrecht, Medezeggenschap & mediation