Het centrale kernwaardenartikel 10a in de Advocatenwet schrijft voor dat een advocaat bij de uitoefening van zijn beroep deskundig is en kan beschikken over voldoende kennis en vaardigheden. In de parlementaire toelichting wordt daarbij de juridische deskundigheid van de advocaat vooropgesteld: hij moet op basis van actuele juridische kennis de inhoudelijke en procesrechtelijke kant van een zaak kunnen beoordelen en over voldoende kennis en deskundigheid beschikken om in het concrete geval te adviseren en te procederen.

Een leven lang leren

Om te beginnen is een afgeronde universitaire rechtenstudie met het zogenoemde civiel effect een vereiste om in Nederland als advocaat te worden ingeschreven. In de aanvangsjaren van de praktijk, de advocatenstage, is een advocaat ook verplicht om de beroepsopleiding te volgen, die met een examen wordt afgesloten. De beroepsopleiding omvat onder meer onderwijsonderdelen ethiek, algemene vaardigheden, kantoorspecifieke vaardigheden en juridisch-inhoudelijke kennis. Vanaf 1 maart 2021 zijn advocaten die met de beroepsopleiding beginnen verplicht eerst een basistest af te leggen. De basistest heeft een diagnostisch karakter en geeft de advocaat-stagiair inzicht in het niveau en de actualiteit van zijn juridisch-inhoudelijke kennis.

Om na drie jaar een stageverklaring te krijgen moet de advocaat allereerst beschikken over het certificaat beroepsopleiding vereist. De stage is ook bedoeld als ‘learning on the job’: aan het eind van de stage moet de advocaat naar het oordeel van de raad van de orde in staat zijn zelfstandig en naar behoren de praktijk uit te oefenen. Praktijkervaring omvat dan ook meer dan louter gedegen kennis van het recht. Dit betekent bijvoorbeeld dat zijn kantoororganisatie voldoende op orde moet zijn. De Verordening op de advocatuur werkt in artikel 4.1 deskundigheid uit met de term vakbekwaamheid. Daaronder wordt verstaan de professionele kennis en kunde die nodig is voor de uitoefening van de praktijk.

Na afronding van de stage rust op de advocaat een algemene verplichting om zijn kennis te onderhouden en te ontwikkelen. In het kader van permanente opleiding schrijft artikel 4.4 van de Voda voor dat een advocaat elk jaar ten minste twintig opleidingspunten behaalt, waarvan ten minste de helft betrekking heeft op een voor zijn praktijk relevant rechtsgebied. Opleidingspunten kunnen worden behaald door het volgen of het geven van academisch of postacademisch onderwijs dat de praktijkuitoefening of de praktijkvoering ten goede komt, of door het schrijven en laten publiceren van juridische artikelen.

Een advocaat kan een tekort aan opleidingspunten tot maximaal tien punten compenseren met een overschot aan punten uit het voorgaande jaar; ontbrekende opleidingspunten moeten telkens binnen een jaar na afloop van het daaropvolgende kalenderjaar zijn ingehaald. De deken houdt actief toezicht op de naleving van de opleidingsverplichtingen. Een advocaat die vele jaren achtereen niet tijdig de verplichte minimale opleidingspunten behaalt loopt dan zelfs het risico om naar aanleiding van een dekenklacht van het tableau te worden geschrapt (zie bijvoorbeeld HvD 9 juli 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:137).

Sinds 1 maart 2020 zijn advocaten verplicht om elk jaar deel te nemen aan zogenoemde kwaliteitstoetsen. Aan die verplichting kunnen advocaten voldoen door middel van intervisie, peer review of gestructureerd intercollegiaal overleg. Ook met deelname aan deze kwaliteitstoetsing kunnen opleidingspunten worden behaald.

Schoenmaker…

Het recht wordt steeds complexer en de veelheid aan rechtsgebieden steeds groter. Het voeren van een algemene praktijk komt daardoor onder druk te staan en de generalist verdwijnt stilaan. Bij het aannemen van zaken zal een advocaat dan ook een inschatting moeten maken of hij de deskundigheid bezit die nodig is voor de behandeling. Een advocaat neemt dus alleen zaken aan waarvoor hij de deskundigheid bezit dan wel waarvoor hij gebruik maakt van de deskundigheid van een ander (artikel 4.1 lid 2 Voda). De vereiste deskundigheid kan zien op juridische kennis, kennis van het beroep van advocaat, maar ook op technische of theoretische kennis op een ander terrein, zoals accountancy.

Hieruit volgt dat een advocaat zich onthoudt van de verlening van rechtsbijstand op rechtsgebieden waarin hij niet of over onvoldoende deskundigheid beschikt. Van een advocaat mag in ieder geval worden verwacht dat hij zijn cliënt (die vaak niet in staat is om over de deskundigheid van de advocaat te oordelen) tijdig informeert of hij, al dan niet met de inschakeling van derden, voldoende is toegerust om rechtsbijstand te verlenen in concrete zaken op specifieke rechtsgebieden.

De tendens in de advocatuur is dat advocaten zich steeds meer specialiseren. Er zijn ook specialisatieverenigingen opgericht op verschillende rechtsgebieden, zoals de Vereniging voor Insolventierecht Advocaten (INSOLAD) of de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten (NVSA). Vaak moeten de leden voldoen aan toelatings- en opleidingseisen en de nodige ‘vlieguren’ hebben behaald. In het verlengde van die specialisatieontwikkeling zijn advocaten sinds enkele jaren verplicht zich na hun stage te laten registreren in het rechtsgebiedenregister en deze registratie bekend te maken. De registratie ziet op minimaal een en maximaal vier van de 35 hoofdrechtsgebieden (artikel 6.32 Voda). Voorwaarde voor die registratie is dat de advocaat eerst tien opleidingspunten per geregistreerd hoofdrechtsgebied heeft behaald.

Een bijzondere specialisatie die in de wet is geregeld is de cassatiepraktijk. Om advocaat bij de Hoge Raad te kunnen worden en toelating te krijgen tot de zogenoemde civiele cassatiebalie moet worden voldaan aan specifieke vakbekwaamheidseisen die zijn uitgewerkt in afdeling 4.2 van de Voda.

Tuchtrechtelijke toetsing

De tuchtrechter ziet het mede tot zijn taak de kwaliteit van de dienstverlening door een advocaat aan een cliënt te beoordelen, indien de cliënt daarover klaagt. De kwaliteit van de dienstverlening wordt door de tuchtrechter in volle omvang getoetst, maar deze houdt bij zijn beoordeling rekening met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt “een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht” (HvD 20 september 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:260).

Tot die professionele standaard behoort onder meer het inschatten van en informeren over proceskansen, procesrisico’s en de daarin verbonden kosten. In de tuchtrechtelijke jurisprudentie is daarbij de kanttekening gemaakt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit van dienstverlening, geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden (zie bijvoorbeeld HvD 22 januari 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:12). Tuchtrechtelijke toetsing van de kwaliteit van de dienstverlening vindt dan ook meestal aan de hand van de genoemde maatstaf van de redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Vragen?

Heb je een vraag over het toepassen van een bepaalde kernwaarde? Of loop je tegen een situatie aan waarin meerdere kernwaarden met elkaar botsen? Neem voor advies gerust contact op met Robert Sanders, advocaat Tucht- en klachtrecht.

Lees ook:

Deze blog is deel 4 in de zesdelige blogserie “Kernwaarden advocatuur”. Lees ook:

Deel 1: Back to basics: kernwaarden advocatuur

Deel 2: Partijdigheid

Deel 3: Onafhankelijkheid

Deel 5: Integriteit

Deel 6: Vertrouwelijkheid