Wat was hier aan de orde? Een uitleenbureau, dat zich toelegde op het verlenen van administratieve diensten, vordert een verklaring voor recht dat zij niet onder de werkingssfeer van de verplichte pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP) valt. De verplichtstelling tot deelneming behelst een definitie die kort gezegd neerkomt op de bepaling van artikel 7:690 BW.
Daartoe wordt aangevoerd dat er geen sprake is van een uitzendovereenkomst met de werknemers. Subsidiair, en dat borduurt voort op de eerdere uitspraak die tegens StiPP is gewezen door rechtbank Amsterdam (1 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6257), stelt het uitleenbureau geen allocatiefunctie te vervullen. Het uitleenbureau zou geen vraag en aanbod vanuit de arbeidsmarkt bij elkaar brengen. Zij levert op verzoek gekwalificeerd personeel dat de opdrachtgever zelf niet heeft.
De kantonrechter oordeelt dat eerst moet worden gekeken naar de uitleg van de werkingssfeer-bepaling. Vervolgens komt de kantonrechter bij de beoordeling van de feiten. Op welke wijze wordt er gewerkt door het uitleenbureau en haar werknemers en hoe moet dit worden gekwalificeerd? Het uitleenbureau geeft vooraf instructies aan de werknemers waarna de opdrachtgever op de werkvloer voor verdere instructies zorgdraagt. Bovendien stuurt het uitleenbureau geen leidinggevende met haar werknemers mee naar de opdrachtgever. Daaruit concludeert de rechter dat de werkzaamheden worden uitgevoerd onder leiding en toezicht van de opdrachtgever. Overigens doet het feit dat de opdrachtgever zelf niet over de kennis en kunde beschikt die door het uitleenbureau door middel van haar werknemers wordt geleverd, niet aan het uitoefenen van leiding en toezicht door de opdrachtgever af. Dat er veel vrijheid en zelfstandigheid voor de werknemers is in de uitvoering van de werkzaamheden, zoals het uitleenbureau heeft gesteld, behoeft niet in de weg te staan aan hun ondergeschiktheid ten overstaan van de opdrachtgever.
Zoals gezegd, heeft de kantonrechter zich niet uitgelaten over de vraag of het vervullen van een allocatiefunctie daadwerkelijk vereist is in het kader van artikel 7:690 BW. In deze kwestie voldoet het uitleenbureau wel aan de allocatiefunctie. De terbeschikkingstelling van werknemers is een doelstelling van de bedrijfsactiviteiten van het uitleenbureau. Er worden immers bedrijfsmatig, en niet is gebleken dat dit op incidentele basis gebeurde, werknemers uitgeleend aan derden om in het kader van een door die derde (opdrachtgever) verleende opdracht aan het uitleenbureau werkzaamheden te verrichten. Daarbij is niet gebleken dat de terbeschikkingstelling een onderdeel is van een geheel ander soort contract dan de terbeschikkingstelling. Het uitleenbureau is een uitzendonderneming in de zin van het verplichtstellingsbesluit en valt daarmee onder de werkingssfeer van StiPP.
Het hoger beroep dat is ingesteld na de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2013 waarin eveneens de uitleg van de werkingssfeer van het verplichtingstellingsbesluit aan de orde is gekomen, zal van invloed zijn op de vraag of het uitleenbureau het hierbij laat zitten. Overigens zal het uitleenbureau niet de enige zijn die dit arrest in spanning afwacht.
Bron: ((nog)niet gepubliceerd) Kantonrechter Utrecht 30 juni 2014, 2682496 UC EXPL 14-329
Zie ook het persbericht hierover op www.flexnieuws.nl.
Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met ons team Arbeidsrecht, Medezeggenschap & mediation.