Zes woningcorporaties werden onder de loep genomen. In alle gevallen hadden de bestuurders zich over de gefaalde projecten ontfermd en zonderden zij zich af van de organisatie. Zij kregen de ruimte om zowel de operationele verantwoordelijkheden als de eindverantwoordelijkheid naar zich toe te trekken. Terugkerend kenmerk was dat sprake was van een zwak ontwikkelde en onvoldoende kritische interne controle waardoor de bestuurder feitelijk complete zeggenschap had. In slechts één geval greep de raad van commissarissen in, maar pas nadat de verliezen van de corporatie bekend waren geworden.
De conclusie van het onderzoek luidt dat het een combinatie van factoren is die de kans op ontsporing van leiderschap vergroot. Wellicht kan slechts één sterke schakel al voldoende zijn om ontsporing te voorkomen. Hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld het karakter van de bestuurder, de kwaliteit van toezichthoudende organen, alerte stakeholders en een meer behoudende sectorcultuur.
Een andere mogelijkheid tot het beperken van risico’s van fouten in het toezicht bestaat uit het helder beschrijven en vastleggen van de taken van de toezichthoudende organen. Indien daarbij bijvoorbeeld ook duidelijk aan de raad van commissarissen helder wordt uitgelegd wat precies van hen wordt verwacht, zal de kans op falend toezicht en dus aansprakelijkheid kleiner worden. Vaak behoeft de structuur van de onderneming of organisatie niet eens te worden veranderd.
Vragen?
Heeft u vragen over deze casus, neemt u dan contact op met ons team Ondernemingsrecht.