Op 20 februari 2018 oordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de civielrechtelijke aansprakelijkheid van een accountant voor het opstellen van een persoonsgericht forensisch rapport. In een eerdere tuchtrechtprocedure was de Accountantskamer al tot het oordeel gekomen dat de accountant in dat kader tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld door in het rapport tot conclusies te komen waarvoor onvoldoende feitelijke grondslag bestond. Voor dit tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen legde de Accountantskamer de maatregel van berisping op. Dat oordeel werd in hoger beroep bekrachtigd.

Naar aanleiding van deze tuchtrechtelijke beslissing is de klager in kwestie  een civiele procedure gestart. Opvallend genoeg betrof dit een kort geding. Klager, die nu als eiser optrad, stelde vorderingen in voor een bedrag van € 750.000,- als voorschot op een schadevergoeding en tevens voor een bedrag van € 25.000,- als voorschot op een volledige proceskostenvergoeding. Ter onderbouwing van de vordering stelde eiser dat hij door het handelen van de accountant en het bewuste rapport geen werk meer heeft kunnen vinden van vergelijkbaar niveau. De geclaimde schade zou bestaan uit gederfde inkomsten en reputatieschade.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam wees de vorderingen van de klager af. Onvoldoende aannemelijk was dat in de bodemprocedure zou komen vast te staan dat de accountant onrechtmatig had gehandeld. Daarop ging eiser in hoger beroep.

In hoger beroep overwoog het hof allereerst dat voor een voorziening in kort geding, inhoudende de betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. Ook overwoog het hof dat de civiele rechter aan de tuchtrechtelijke uitspraken belang kan hechten, maar dat deze uitspraken niet behoeven te worden gevolgd. Het feit dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld, leidt niet steeds tot de conclusie dat ook sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid. Net zoals de voorzieningenrechter oordeelde het hof in onderhavige kwestie dat, zelfs als het onrechtmatig handelen van de accountant zou komen vast te staan, daarmee de causaliteit tussen de door appellant gestelde schade en het vermeend onrechtmatig handelen nog niet is gegeven. De vorderingen werden dan ook integraal afgewezen.

De uitspraak van het hof is illustratief voor een zaak waarin het tuchtrecht als ‘voorfase’ van een civiele procedure op grond van beroepsaansprakelijkheid wordt gebruikt. Dat het één niet noodzakelijkerwijs tot het ander hoeft te leiden, wordt hiermee echter bevestigd. Dat hangt samen met de omstandigheid dat het tuchtrecht een ander doel dient dan het civiele (aansprakelijkheids)recht, waardoor ook aan andere normen wordt getoetst. Ook gaat de sfeer van de bewijsvoering in deze procedures niet gelijk op.

Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met ons team Ondernemingsrecht.