Casus

De feiten zijn als volgt. De promovendus is tijdelijk in dienst van de VU en heeft vanaf 1 augustus 2007 drie tijdelijke huurcontracten gehad betreffende een eenkamerwoning. Huurder is niet tevreden met deze kamer. Verhuurder biedt hem daarom een andere kamer aan per 14 april 2010. Voor de restantduur van het huurcontract wordt huurder per 1 oktober 2010 tijdelijk een appartement toegewezen. Alle drie de huurcontracten bevatten een clausule waarin staat vermeld dat de huurder afziet van huurbescherming omdat dit niet overeenstemt met het gegeven dat een buitenlandse student/onderwijzende gebruik maakt van gemeubileerde woonruimte zolang hij in Nederland verblijft. In de laatste overeenkomst is ook een boeteclausule opgenomen, als de huurder het appartement niet tijdig heeft ontruimd. Huurder verzoekt vervolgens om verlenging van het huurcontract. Verhuurder weigert dit en verzoekt in een kort geding procedure om ontruiming van het appartement.

Oordeel

De eerste huurovereenkomst kan volgens de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als een overeenkomst die naar zijn aard van korte duur is. Gezien de afspraken tussen partijen kan de laatste huurovereenkomst, de huur van het appartement, echter wel worden aangemerkt als verhuur naar zijn aard voor korte duur. De afspraken tussen partijen brengen wel mee dat huurder recht heeft op het huren van een eenkamerwoning voor de duur van het promotieonderzoek. Huurder hoeft dan ook pas het appartement te ontruimen, nadat verhuurder hem een eenkamerwoning heeft aangeboden voor de resterende duur van het promotieonderzoek.

Vragen?

Heeft u vragen over buitenlandse huurovereenkomsten, neemt u dan contact op met ons team vastgoed