X was in 2007 betrokken bij een verkeersongeval en stelt zich op het standpunt dat zij ten gevolge van de kopstaartbotsing ernstige klachten en daarmee beperkingen in haar privéleven en beroepsuitoefening ondervindt, wat haar aanspraak geeft op schadevergoeding. De verzekeraar keerde aan X voorschotten uit ter hoogte van EUR 170.000,-. Na overleg tussen partijen rees bij de verzekeraar twijfel over de waarheidsgetrouwheid van de mededelingen van X. De verzekeraar verrichtte vervolgens een zogenaamd deskresearch, waarbij publiek toegankelijke bronnen op het internet werden geraadpleegd. Op Facebook waren foto’s van X geplaatst waarop zij paardreed, deelnam aan dressuurwedstrijden, bijscholing volgde en een actief gezins- en sociaal leven leidde. Omdat de verzekeraar vermoedde dat van fraude sprake was, werd aansluitend een persoonlijk onderzoek ingesteld. Daaruit kwam naar voren dat X boodschappen tilde, kinderen droeg (terwijl zij had opgegeven geen lasten te kunnen tillen), alsmede dat zij autoreed bij slecht weer en in het donker (terwijl zij opgaf dit te vermijden).

Tussen partijen is een geschil ontstaan omtrent – onder meer – de vraag of het persoonlijk onderzoek rechtmatig is. In dit deelgeschil stelt X onder meer dat op rechtmatige wijze inbreuk is gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Doordat gehandeld is in strijd met de Gedragscode, kunnen en mogen de onderzoeksresultaten door de verzekeraar niet meer worden gebruikt als bewijsmiddelen ter staving van haar standpunt dat X tot meer activiteiten in staat zou zijn dan zij zelf stelt te zijn.

De rechtbank acht geen strijd met de Gedragscode aanwezig. Ten aanzien van het raadplegen van Facebook door de verzekeraar overweegt de rechter dat X dit niet aan de verzekeraar kan tegenwerpen: gegevens en foto’s op dat medium werden immers door X welbewust aan de openbaarheid prijsgegeven. Dit alles kon redelijkerwijs de indruk wekken dat de activiteiten van X niet zo beperkt waren als zij zelf suggereerde. De verzekeraar heeft daarmee de situatie kunnen kwalificeren als die de Gedragscode in art. 1 beschrijft, te weten dat “gerede twijfel is ontstaan over de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek, zodanig dat bij de verzekeraar een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude of andere vormen van oneigenlijk gebruik van verzekeringsproducten of diensten is ontstaan”. De Gedragscode opende hiermee de mogelijkheid van het instellen van een persoonlijk onderzoek. Aan de in art. 2 van de Gedragscode geformuleerde eis van proportionaliteit werd voldaan nu er weliswaar een indringend, de persoonlijke levenssfeer schendend onderzoek heeft plaatsgevonden, maar daar tegenover stond (ook gezien de relatief jonge leeftijd van X: 28 jaar ten tijde van het ongeval) het zeer aanzienlijke financiële belang van de verzekeraar.

Slotsom is dat de verzochte verklaring voor recht dat onrechtmatig onderzoek is uitgevoerd en dat het daaruit verkregen onrechtmatig bewijs niet mag worden meegewogen, niet kan worden uitgesproken door de rechtbank.

Vragen?

Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met ons team IT, Privacy & Cybersecurity.