
De zorgplicht van de franchisegever tot bescherming van de franchisenemers
Een franchisegever sluit franchiseovereenkomsten met haar franchisenemers om een distributiekanaal te kunnen realiseren. Via dit distributiekanaal worden vervolgens producten of diensten verhandeld aan de klanten van de formule. Betreffen dit producten of diensten die uniek zijn en enkel te verkrijgen zijn via de betreffende franchiseformule ( ‘eigen merk’) dan hebben de franchisenemers er uiteraard belang bij dat deze producten of diensten ook uniek blijven en enkel te verkrijgen zijn via de franchisenemers. Onlangs oordeelde het gerechtshof Amsterdam dat een franchisegever in dat kader zelfs een zorgplicht heeft om haar franchisenemers te beschermen.
In de betreffende zaak bij het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2017:4972 – klik hier voor het arrest) hadden franchisenemers en hun franchisegever discussie gekregen, omdat laatstgenoemde voornemens was om unieke (eigen merk) producten ook via een ander distributiekanaal te verhandelen. De franchisenemers vreesden een terugval in hun omzet als klanten ook via andere kanalen de (eigen merk) producten konden verkrijgen en beschouwden deze verkoop onder meer als een inbreuk op hun exclusieve rayon.
Naar aanleiding van de bezwaren van de franchisenemers had de franchisegever aangegeven de unieke producten niet meer via het alternatieve kanaal te verhandelen. Wel werden door de franchisegever via dit kanaal producten verhandeld die qua verpakking en inhoud kennelijk gelijkenis vertoonden met de eigen merk producten. De franchisenemers meenden dat de franchisegever daardoor alsnog in strijd handelende met de gemaakte afspraken.
Het gerechtshof deelt de mening van de franchisenemers echter niet. De kern van de bezwaren van de franchisenemers is volgens het gerechtshof dat de franchisegever door de verkoop via een alternatief kanaal de franchisenemers op ‘ontoelaatbare wijze’ concurrentie zou gaan aandoen. Nu er sprake is van andere producten wordt er niet in strijd gehandeld met de gemaakte afspraken, aldus het gerechtshof.
Wel merkt het gerechtshof op dat een franchisegever de verplichting jegens haar franchisenemers heeft om de franchiseformule te beschermen. En het kan volgens het hof strijdig met deze zorgplicht zijn indien de franchisegever de mede door de franchisenemers opgebouwde naamsbekendheid van de formule te gelde maakt en concurrenten van de franchisenemers daarvan laat profiteren ten koste van deze franchisenemers. Kort gezegd, volgens het gerechtshof mag een franchisegever niet ‘zomaar’ alternatieve distributiekanalen aanboren als dit de franchisenemers schade berokkent.
Wat eveneens relevant is aan deze uitspraak is dat het gerechtshof specifiek opmerkt dat er bij franchise sprake is van “mede door de franchisenemers opgebouwde naamsbekendheid”. De naamsbekendheid van een franchiseformule wordt volgens het gerechtshof dus opgebouwd door zowel de franchisegever alsmede de franchisenemers. Dat lijkt mij een terechte opmerking, aangezien de franchisenemers door betaling van franchise- en marketingfees direct meebouwen aan de kracht van een franchiseformule. De opmerking van het gerechtshof is dan ook relevant in situaties waarbij franchisenemers en franchisegever met elkaar bakkeleien over de vraag aan wie nu de goodwill toekomt, bijvoorbeeld bij de verkoop van een franchise gedreven onderneming. De franchisenemer zal zich daarbij op het standpunt stellen dat het succes van de onderneming met name aan zijn ondernemerschap is de danken, terwijl de franchisegever zich op het standpunt zal stellen dat louter de naamsbekendheid van de formule tot het succes heeft geleid. Voornoemde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam bevestigt weer eens dat de waarheid in dergelijke discussies in het midden ligt.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, [email protected]
Ook interessant?

