
De zorgplicht van de bank jegens een franchisenemer – Deel 2
Eerder besprak ik in deze blog een uitspraak van de rechtbank Rotterdam die ging over de zorgplicht van een bank jegens een voormalige franchisenemer die daar klant was. Klik hier voor deze eerdere blog. Onlangs heeft het gerechtshof Den Haag zich ook over deze zaak gebogen en de zorgplicht van de bank nader besproken.
Kort samengevat ging deze zaak over het volgende. Een (kandidaat-)franchisenemer had in september 2007 een bakkerswinkel overgenomen en in dat kader een franchiseovereenkomst gesloten met een franchisegever. Om de exploitatie van de bakkerswinkel te kunnen financieren, had de franchisenemer medio 2008 een kredietovereenkomst gesloten met de Rabobank.
Medio 2010 was de franchisenemer niet meer in staat om aan zijn betalingsverplichtingen jegens de bank te voldoen. De bank zegde vervolgens de kredietovereenkomst op. Enkele dagen later ging de franchisegever failliet. Belangrijk om op te merken is dat de franchisegever (voorheen) ook een klant van de Rabobank was, maar dat de Rabobank eerder de samenwerking met haar had beëindigd. Toen betaling aan de zijde van de franchisenemer uitbleef, startte de Rabobank enige tijd later een gerechtelijke procedure om de openstaande posten te kunnen incasseren bij deze franchisenemer.
In de gerechtelijke procedure in eerste aanleg stelde deze franchisenemer zich op het standpunt dat de Rabobank haar zorgplicht had verzaakt door hem onvoldoende te informeren. De bank had volgens de franchisenemer moeten weten over de slechte financiële situatie aan de zijde van de franchisegever en (dus) het dreigende faillissement. De rechtbank oordeelde in eerste aanleg echter (zie het vonnis van ECLI:NL:RBROT:2016:1769) dat de Rabobank haar zorgplicht niet had geschonden. Aldus de rechtbank was er sprake van een beperkte zorgplicht van de bank, omdat er sprake was van een standaard kredietovereenkomst waarbij het voor de franchisenemer direct duidelijk was wat zijn verplichtingen jegens de bank waren. Ook was de rechtbank het eens met de Rabobank dat zij – hoe dan ook – uit hoofde van privacy geen zaken mocht melden over de franchisegever.
In hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2017:1368 – klik hier voor het arrest) stelde de franchisenemer zich op het standpunt dat de rechter in eerste aanleg ten onrechte had gesproken over een ‘standaard’ kredietovereenkomst en uit het oog had verloren dat er sprake was van een nauwe franchise samenwerking. Hierdoor zou het faillissement van de franchisegever ook de ondergang van de onderneming van franchisenemer betekenen. De bank had dan ook zorgvuldiger moeten zijn nu zij wist van de financiële situatie aan de zijde van de franchisegever, aldus franchisenemer.
Het gerechtshof deelt deze mening niet en wijst erop dat op de Rabobank de verplichting rustte om franchisenemer te informeren over de gevolgen van het aangaan van de kredietovereenkomst en over de daaruit voor hem voortvloeiende risico’s. Omdat er sprake was van een overzichtelijke lening en een krediet in rekening-courant wist franchisenemer bij het aangaan van de kredietovereenkomst waar hij ‘aan toe was’. Ook had franchisenemer – als zelfstandig ondernemer – vragen kunnen stellen aan de Rabobank over de financiële situatie van de franchisegever, hetgeen hij echter niet heeft gedaan. Verder vindt het hof dat franchisenemer onvoldoende feiten heeft aangedragen waaruit blijkt dat de bank wist dat de financiële situatie aan de zijde van de franchisegever zo nijpend was dat zij had moeten waarschuwen. Het hof wijst daarbij ook op het tijdsverloop tussen het aangaan van de kredietovereenkomst en het faillissement van de franchisegever. De (enigszins) jeugdige leeftijd van de franchisenemer toentertijd maken dat volgens het hof niet anders.
Zaken als deze nopen een (kandidaat-)franchisenemer er dus toe om in het geval van een bankarrangement, waarbij de gehele formule is aangesloten bij één huisbankier, de juiste vragen te stellen aan deze huisbankier over de formule. Daarnaast kan ook gewezen worden op de Nederlandse Franchise Code (NFC) waarin in artikel 3.6 NFC een verplichting is opgenomen voor de franchisegever om informatie en documentatie te verstrekken aan (kandidaat-)franchisenemers over haar financiële positie en solvabiliteit. Als daaruit (duidelijk) een slechte financiële positie blijkt en de franchisenemer onderneemt daarop geen adequate actie dan zal het uiteraard lastig kunnen zijn om achteraf andere partijen, zoals een bank, verwijten te maken.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, m.dewijs@declercq.com
Ook interessant?
