Feiten en vordering

Deze kwestie van de uitspraak draaide om een huurgeschil. De huurders stopten in november 2019 met het betalen van de huur. Voor die tijd werd de huur wel betaald, maar structureel te laat. In kort geding eisten de verhuurders onder meer betaling van de achterstallige huur en de contractuele boete. De huurachterstand wordt door de huurders niet betwist. Door een van de huurders is nog aangevoerd dat hij niet in staat was om te betalen, omdat hij voor zijn inkomsten afhankelijk is van zijn bank en dat zijn inkomsten als gevolg van de coronacrisis zijn gestagneerd.

Oordeel rechter

De rechter gaat hier niet in mee. Voor zover de huurders met hun verweer een beroep hebben willen doen op financieel onvermogen c.q. betalingsonmacht, geldt dat betalingsonmacht, hoe vervelend ook voor de huurders, in de risicosfeer van de huurders ligt. Dit ontslaat hen niet van hun betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst jegens de verhuurders. Van belang hierbij is dat de rechter constateert dat al vanaf de aanvang van de huurovereenkomst sprake is van te late betalingen door de huurders, terwijl toen (in 2019) nog geen sprake was van de coronacrisis. De gevorderde huurachterstand en de contractuele boete worden dan ook toegewezen.

Deze uitspraak laat zien dat de coronacrisis in een gerechtelijke procedure niet zomaar een succesvol argument of verweer zal opleveren. Per geval zullen de omstandigheden verschillen. Een algemene lijn kan dan ook niet aan deze uitspraak worden ontleend. Wel laat deze uitspraak zien dat een partij zijn standpunt goed zal moeten onderbouwen als hij stelt dat de coronacrisis een belangrijke oorzaak is geweest van betalingsonmacht, overmacht, etc. Wanneer, zoals in deze uitspraak, al vóór de coronacrisis sprake was van betalingsproblemen, zal de rechter mogelijk oordelen dat dit in de risicosfeer van die partij valt.

Vragen?

Heeft u vragen over deze blog, neemt u dan contact op met Tim de Vries en Menno de Wijs.