Werknemer is in dienst van BV Sport als manager. Gedurende zijn dienstverband is hij meerdere malen ziek uitgevallen als gevolg van depressie. Vanaf 2017 is werknemer gokwebsites gaan bezoeken. Hij heeft daarvoor meerdere malen geld onttrokken van de bankrekening van werkgever, in totaal voor een bedrag van € 595.000,–. De werknemer heeft ook een aantal malen geld teruggestort, in totaal een bedrag van € 145.000,–. In april 2018 heeft de werkgever ontdekt dat de werknemer al geruime tijd geld overmaakte naar zijn privérekening en hem op staande voet ontslagen. De werkgever heeft vervolgens in een procedure een vordering tot schadevergoeding ingesteld. De kantonrechter heeft bij verstek alle vorderingen van werkgever toegewezen. De werknemer stelt hierna primair een vordering tot vernietiging van het ontslag in. Subsidiair vordert de werknemer een verklaring voor recht dat de werkgever aan hem de transitievergoeding verschuldigd is.

Volgens de kantonrechter is sprake van een dringende reden op grond waarvan de werkgever bevoegd was werknemer op staande voet te ontslaan. Het primaire verzoek van werknemer wordt dan ook afgewezen. Ten aanzien van de transitievergoeding overweegt de kantonrechter dat deze alleen niet is verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.  Dat is niet het geval: werknemer lijdt aan een ernstige vorm van gokverslaving en feit dat hij gelden heeft onttrokken aan werkgever, kunnen hem in mindere mate worden aangerekend. Echter, volgens de kantonrechter is werkgever toch niet de transitievergoeding verschuldigd aan werknemer, omdat werknemer een zeer omvangrijk bedrag heeft onttrokken en – ondanks dat werknemer de bereidheid heeft getoond dit bedrag terug te betalen – hij dit bedrag waarschijnlijk nooit volledig aan werkgever terug zal kunnen betalen. Werkgever lijdt dus zeer grote schade. De kantonrechter acht het in het licht van deze omstandigheden dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de werkgever een transitievergoeding aan werknemer verschuldigd zou zijn. De door de werknemer gevorderde verklaring voor recht tot betaling van de transitievergoeding wordt dan ook afgewezen.

Uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat de redelijkheid en billijkheid doorwerking heeft in de wettelijke bepaling omtrent de verschuldigdheid van de transitievergoeding.

Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met ons team Arbeidsrecht, Medezeggenschap & mediation