Op 27 september 2016 oordeelde het Internationaal Strafhof in Den Haag dat Ahmad Al Faqi Al Mahdi als leider van de vernielingsacties negen jaar gevangenis­straf krijgt. Dit, omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een oorlogsmisdrijf  zoals beschreven in artikel 8, lid 2, sub e, onder IV,  van het Statuut van Rome dat zegt:

‘opzettelijk  aanvallen  richten  op gebouwen  bestemd  voor godsdienst,  onderwijs, kunst, wetenschap of charitatieve doeleinden,  historische monumenten,  ziekenhui­zen en plaatsen waar zieken en gewonden worden samengebracht,  mits deze geen militair  doelwit zijn;’

De zaak tegen Al Mahdi is de eerste  internationale  strafzaak  waarin de aanval op cultureel erfgoed de hoofdaanklacht is. Dit betekent dat het vernietigen van cultu­reel erfgoed op zichzelf voldoende ernstig is om internationaal te worden vervolgd. Het is bovendien een reactie op de trend van het verwoesten van erfgoed. Denk aan de acties van Islamitische Staat in Syrië en Irak, maar ook het opblazen van de Boeddha’s van Bamyan door de Taliban in Afghanistan in 2001.

Voor Nederlandse gevallen van moedwillige vernieling van cultureel erfgoed heeft dit vonnis niet direct gevolgen. Dit zijn geen vernielingen in een context van oorlog en zijn dan ook niet als oorlogsmisdrijf  te kwalificeren. Wel wordt hiermee evident het belang van cultureel erfgoed op een internationaal podium benadrukt en dit mag als een signaal aan potentiële daders worden beschouwd.

In  Nederland  bestaat  via het overgangsrecht  van de nieuwe Erfgoedwet een nati­onale grondslag voor de strafrechtelijke vervolging van het vernielen van een rijks­monument als economisch delict. Bij opzettelijke vernieling wordt men gestraft met ten hoogste een gevangenisstraf van twee jaar of een geldboete van € 20.500. Dit kan een aanknopingspunt zijn om bijvoorbeeld eigenaren van panden aan te pakken die hun monumentale bezit illegaal verbouwen.

Het verbod een rijksmonument te  beschadigen of te vernielen, zoals dit in artikel 11 van de Monumentenwet 1988  stond, wordt bovendien via ditzelfde overgangsrecht uitgebreid met de wettelijke verankering van de instandhoudingsplicht. Het onthouden van noodzakelijk onderhoud, lijkt hiermee eveneens  onder de reikwijdte van het economisch delict te vallen. Ook dit is een signaal: cultuur erfgoed in of buiten een oorlogscontext moet behouden blijven.

Vragen?

Voor vragen over monumentenrecht kunt u terecht bij Arjen van Rijn.