Verkeerde beëindiging van de franchiseovereenkomst

Een voorbeeld hiervan is een recente kwestie bij de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2021:5053 – klik hier voor het volledige vonnis). In die zaak was sprake van een franchisenemer die sinds 2013 aangesloten was bij een franchiseformule in het hotelwezen. De looptijd van de franchiseovereenkomst was 12 jaar en zou eind december 2026 aflopen.

In de franchiseovereenkomst was contractueel geregeld hoe de samenwerking voortijdig zou kunnen worden beëindigd door (één van) partijen, bijvoorbeeld indien één van de partijen wanprestatie pleegde of als er sprake was van een faillissement. De franchisenemer had daarnaast een speciale tussentijdse opzegmogelijkheid gekregen om de franchiseovereenkomst per 1 januari 2021 op te zeggen. Als hij daarvan gebruik wilde maken, diende de franchisenemer dit wel schriftelijk en zes maanden eerder kenbaar te maken aan de franchisegever. Ook zou de franchisenemer uiterlijk 1 december 2020 een in de overeenkomst gespecificeerde afkoopsom moeten betalen  aan de franchisegever, welke in dit geval kennelijk € 150.000 bedroeg. Bij gebreke van een tijdige of volledige betaling van de afkoopsom zou de opzegging nietig en ongeldig zijn.

Per brief van 30 april 2020 had de franchisenemer zich beroepen op deze speciale tussentijdse opzegmogelijkheid. De afkoopsom wilde hij echter niet betalen, omdat er volgens hem sprake zou zijn van wanprestatie aan de zijde van de franchisegever. De schade die de franchisenemer door die wanprestatie had geleden, was minimaal net zoveel als de afkoopsom. De franchisegever op haar beurt stelde echter nooit eerder een kwaad woord gehoord te hebben van de franchisenemer, zodat het haar ook volledig onduidelijk was waar de vermeende schade in zou liggen.

De franchisenemer betaalde de afkoopsom van € 150.000 niet en de franchisegever meende om die reden dat de eerdere opzegging ongeldig was. De franchisenemer werd dan ook verzocht – ook na 1 januari 2021 – om zich tot december 2026 aan de franchiseovereenkomst te houden. Toen de franchisenemer dat niet vrijwillig deed,  startte de franchisegever een kort geding om de franchisenemer te dwingen tot nakoming van deze overeenkomst.

En met succes. De rechtbank pakt simpelweg de franchiseovereenkomst erbij en bekijkt wat partijen met elkaar hebben afgesproken ten aanzien van de speciale tussentijdse beëindiging. Hoewel de franchisenemer gedurende het conflict de stelling heeft ingenomen dat er sprake zou zijn van wanprestatie aan de zijde van de franchisegever, is wanprestatie nooit de reden van de beëindiging geweest voor de franchisenemer: hij heeft zich alleen op de speciale tussentijdse opzegmogelijkheid beroepen. Ook blijkt niet uit de correspondentie tussen partijen voorafgaande aan het geschil dat de franchisenemer inderdaad klachten zou hebben. De rechter acht het dan ook niet aannemelijk dat er inderdaad sprake is van wanprestatie en schade aan de zijde van de franchisenemer. Het beroep op verrekening wordt dan ook gepasseerd door de rechtbank nu er geen (duidelijke) vordering aan de zijde van de franchisenemer ligt om mee te verrekenen. Hetzelfde lot is het beroep van de franchisenemer op opschorting beschoren. Slotsom volgens de rechtbank: aangezien de franchisenemer niet (tijdig) de afkoopsom van € 150.000 heeft voldaan, is zijn opzegging ongeldig en dient hij de overeenkomst volledig na te komen. Doet de franchisenemer dat niet dan dient hij een dwangsom van € 1.000 per dag te betalen aan de franchisegever.

Voorgaande zaak toont aan hoe belangrijk het is om niet (te) lichtvoetig een franchiseovereenkomst voortijdig te beëindigen. Pas als er ‘voldoende dossier’ ligt om dat ook te kunnen doen, kan een franchisegever of een franchisenemer daartoe overgaan. Wordt er niet, dan wel niet tijdig, of niet volgens de afgesproken regels geklaagd door een partij, dan heeft het vaak weinig zin om achteraf alsnog met allerlei klachten en verwijten richting de andere partij op de proppen te komen. Wordt de franchiseovereenkomst toch in strijd met de gemaakte afspraken of de wet beëindigd door één van partijen dan resulteert dat vaak in wanprestatie en schadeplichtigheid. In dit geval de ongeldigheid van de opzegging. Kortom: ‘bezint eer ge begint’ is een toepasselijk motto voor wat betreft de beëindiging van franchiseovereenkomsten!

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, [email protected]