Het wetsvoorstel zorgt voor een wijziging in de huidige Wet flexibel werken (Wfw): werkgevers moesten het verzoek om (deels) thuis te werken in eerste instantie op dezelfde manier behandelen als het verzoek om werktijden aan te passen of korter of langer te werken. Dat wil zeggen dat het thuiswerkverzoek moest worden toegekend, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

Inmiddels is het wetsvoorstel – na advies van de SER – dusdanig aangepast, dat werkgevers gehouden zijn dit verzoek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te beoordelen. Het ‘recht’ op thuiswerken is dan ook alles behalve een absoluut recht op thuiswerken.