Sinds 2007 staat de overheidswerkgever zelf aan het roer bij het toekennen en intrekken van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering (BWW-uitkering). Eén van de voorwaarden voor de toekenning is dat een ‘gewone’ werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) aan de ambtenaar is toegekend door het UWV. De overheidswerkgever kan dan op verzoek van de ambtenaar de BWW-uitkering toekennen. Deze bestaat uit twee soorten: de aanvullende en de aansluitende uitkering. De aanvullende uitkering bestaat uit een bepaald percentage van de bezoldiging en vult de WW-uitkering aan. De aansluitende uitkering – ook wel nawettelijke uitkering genoemd – is een uitkering na afloop van de WW-uitkering.

Ten aanzien van de BWW-uitkering gelden de regels van de Werkloosheidswet (WW). Dit houdt onder andere in dat de werkloze ambtenaar moet voorkomen dat hij werkloos blijft. In dat kader wordt van hem verwacht dat hij voldoende sollicitatieactiviteiten verricht en dat hij passende arbeid aanvaardt en probeert te behouden.

Wat nu als de ambtenaar niet meer voldoet aan de WW-verplichtingen?

Dan hoort het UWV een sanctie toe te passen, zoals het ‘geheel of gedeeltelijk weigeren’ van de uitkering. De ernst van de gedraging en de mate waarin de gedraging de ambtenaar kan worden verweten, zijn mede bepalend voor de zwaarte van de sanctie.

Uit de verschillende rechtspositieregelingen voor ambtenaren volgt dat op de BWW-uitkering dezelfde sanctie wordt toegepast als op de WW-uitkering. Dit moet naar evenredigheid. Kortom, er wordt aansluiting gezocht bij het sanctiebeleid van het UWV.

Het UWV grijpt niet in. Wat nu?

Als het UWV meent geen sanctie te moeten toepassen, dan staat de overheidswerkgever voor de vraag of zij zelf wel een sanctie mag toepassen op de BWW-uitkering. De vraag of dit is toegestaan laat zich niet makkelijk beantwoorden. Er is geen bepaling die hierover duidelijkheid geeft. Uit het systeem van wet- en regelgeving en de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat de BWW-uitkering gebaseerd op de WW-uitkering. De overheidswerkgever lijkt dan ook niet bevoegd te zijn uit eigen beweging de BWW-uitkering te korten, als dit (nog) niet gebeurt ten aanzien van de WW-uitkering.

Wat kan de overheidswerkgever hiertegen doen?

Vraag om een besluit! Als eigenrisicodrager en verantwoordelijke voor de re-integratie, is de overheidswerkgever belanghebbende. De overheidswerkgever kan het UWV verzoeken een besluit te nemen, dat inhoudt de WW-uitkering geheel of gedeeltelijk te weigeren, als de ambtenaar zijn WW-verplichtingen niet nakomt. Het is daarbij aan de overheidswerkgever om aannemelijk te maken dat ‘gerede twijfel’ bestaat over de aanspraak van de ambtenaar op de WW-uitkering.

Als het UWV vervolgens besluit een sanctie toe te passen, dan geeft dit voor de overheidswerkgever een grondslag om hetzelfde met de BWW-uitkering te doen. Tegen het besluit – of het juist niet nemen van het besluit – staat bezwaar en beroep open. Maak hier gebruik van!

Vragen?

Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met ons team Arbeidsrecht, Medezeggenschap & mediation