Werknemer is sinds 1993 in dienst van werkgever – een instelling voor geestelijke gezondheidszorg – in de functie van unitmanager. In januari 2017 is werknemer door werkgever geconfronteerd met een melding van onder andere opnamen van contante geldbedragen. De werknemer is gevraagd hierover verantwoording af te leggen door overlegging van zijn boekhouding. Dezelfde dag is werknemer per ambulance vervoerd en opgenomen in het ziekenhuis op de afdeling neurologie. De dag daarna heeft werknemer zich ziek gemeld. Vanwege de ziekmelding is werknemer niet in staat geweest om de verzochte boekhouding te overleggen. Werknemer is vervolgens een ultimatum gesteld: indien hij niet voor een bepaalde dag de administratie heeft overlegd, zal het onderzoek naar het incident worden voortgezet zonder de administratie van werknemer daarbij te betrekken. In reactie hierop heeft de gemachtigde van werknemer laten weten dat werknemer vanwege een hersenaandoening niet in staat is te reageren. De bedrijfsarts onderschrijft dit. Werkgever zet het onderzoek toch door. De uitslag van het onderzoek geeft werkgever aanleiding om werknemer in maart 2017 op staande voet te ontslaan. Werknemer verzoekt de kantonrechter primair om herstel van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft deze vordering van werknemer afgewezen.

Volgens het hof heeft de kantonrechter de vordering van werknemer (het ontslag op staande voet te vernietigen) ten onrechte afgewezen. Het ontslag op staande voet is dus niet rechtsgeldig. Echter, werknemer heeft wel verwijtbaar gehandeld door niet te borgen dat werkgever kon nagaan hoe de bedragen waar werknemer over kon beschikken, zijn besteed. Het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst wordt dan ook afgewezen. De Hoge Raad volgt het oordeel van het hof: het feit dat de gelden zijn zoekgeraakt en werknemer één van de personen was die deze gelden onder zich heeft gehad, maakt niet dat sprake is van een dringende reden. De dringende reden die werkgever aan het ontslag ten grondslag wilde leggen, was vooral gelegen in onwil van de werknemer om informatie te verschaffen over de bestemming van de verdwenen gelden. Werkgever had – gelet op de neurologische beperkingen van werknemer – echter onderzoek moeten (laten) doen naar de vraag of werknemer in staat was de verzochte informatie te verstrekken. Dit onderzoek is niet verricht, terwijl dat wel mogelijk was. Het ontslag op staande voet is daarom niet rechtsgeldig gegeven. Volgens de Hoge Raad heeft het hof terecht geoordeeld dat bij dit oordeel rekening is gehouden met hetgeen van werkgever als zorgvuldig werkgever mocht worden verwacht. Het hof heeft echter volgens het oordeel van de Hoge Raad het verzoek tot herstel terecht afgewezen, omdat van werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortbestaan.

Let dus op bij een ontslag op staande voet: indien een werknemer arbeidsongeschikt is, dient werkgever – uiteraard afhankelijk van de medische beperkingen – (extra) zorgvuldigheid te betrachten en dus mogelijk verdergaand onderzoek in te stellen.

Vragen?

Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met ons team Arbeidsrecht, Medezeggenschap & mediation