
Onderhuur bij franchise – franchisegevers opgepast!
In franchising is het zeer gangbaar dat er door de franchisegever gebruik wordt gemaakt van een onderhuur constructie ten aanzien van de bedrijfsruimte die door de franchisenemer wordt gebruikt bij de exploitatie van de franchise. Deze constructie kent voordelen, maar is zeker niet zonder risico’s voor de franchisegever.
Kort gezegd komt ‘onderhuur’ erop neer dat de franchisegever zelf bedrijfsruimte huurt van een derde partij (de hoofdverhuurder). De franchisegever verhuurt deze ruimte vervolgens onder aan de franchisenemer met wie ook een franchiseovereenkomst is gesloten. Bij onderhuur is er dus sprake van twee aparte huurovereenkomsten, te weten de (hoofd)huurovereenkomst tussen de hoofdverhuurder en de franchisegever en de (onder)huurovereenkomst tussen de franchisegever en de franchisenemer. Dat betekent dat de franchisegever dus twee contractspartijen heeft: de hoofdverhuurder en de franchisenemer.
Komt op enig moment de samenwerking met de franchisenemer te eindigen, dan zal de franchisegever richting de hoofdverhuurder echter nog steeds moeten presteren. Met soms vervelende gevolgen voor de franchisegever. In dat kader kan gewezen worden op een recente uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:647 – klik hier voor het arrest). In deze zaak was ook sprake van een onderhuur constructie tussen franchisegever en franchisenemer. De samenwerking tussen partijen kwam te eindigen en de franchisenemer leverde de bedrijfsruimte leeg op aan de franchisegever.
De franchisegever kon echter geen nieuwe franchisenemer vinden voor die betreffende locatie en zelf was zij niet in staat de winkel verder te exploiteren. Hierdoor kwam de winkel leeg te staan, hetgeen in strijd was met de (hoofd)huurovereenkomst. Daarin was immers een exploitatieverplichting voor de franchisegever opgenomen met een boeteclausule als daaraan niet werd voldaan. De franchisegever verweerde zich richting de hoofdverhuurder door erop te wijzen dat zij niet in staat was zelf de exploitatie ter hand te nemen en evenmin erin geslaagd was een andere franchisenemer te vinden. ‘Ten onrechte’, oordeelt het Gerechtshof. Dat de franchisegever er niet in slaagde de exploitatie te (laten) hervatten, hetzij omdat zij daartoe niet zelf in staat was, hetzij omdat zij geen andere franchisenemer kon vinden, komt volledig voor rekening en risico van de franchisegever. Wel matigt het Gerechtshof de boete gezien de hoogte van de boete en de hoogte van de maandelijkse huur.
Een onderhuur constructie in franchising kent diverse voordelen voor de franchisegever, zoals het kunnen veiligstellen van verkooppunten voor de formule. Het kent ook nadelen, zoals voornoemde kwestie treffend weergeeft. Een goede afweging van de voor- en nadelen van onderhuur blijft dus noodzakelijk voor franchisegevers.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, [email protected]
Ook interessant?

