Onafhankelijkheid is op zichzelf een nogal abstract begrip. Ook gedragsregel 2 lid 1 gaat uit van de algemeen geformuleerde bepaling dat de advocaat vermijdt dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou kunnen komen. In artikel 10a lid 1 van de Advocatenwet wordt onafhankelijkheid uitgesplitst in onafhankelijkheid ten opzichte van (i) de cliënt, (ii) derden en (iii) de zaken waarin hij als zodanig optreedt.

Uit de kernwaarde partijdigheid volgt al dat de advocaat de belangen van zijn cliënt leidend laat zijn. In de tuchtrechtspraak wordt dan ook met grote regelmaat gewezen op de vrijheid die de advocaat heeft bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Bij de beoordeling van een klacht afkomstig van de wederpartij staat voorop “dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt”. Die vrijheid is echter niet absoluut; zie bijvoorbeeld HvD 15 april 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4394 voor de grenzen die de tuchtrechter stelt aan het optreden van een advocaat ten opzichte van de wederpartij.

Van een advocaat wordt dus ook verwacht dat hij kritisch blijft en ook oog heeft voor de context van de belangen van zijn cliënt en voor de belangen van andere betrokkenen, zoals de wederpartij of derden (zie bijvoorbeeld gedragsregel 6 lid 1 over de doelmatigheid van de zaak, ook jegens die wederpartij). Zoals in de parlementaire geschiedenis is opgemerkt confronteert een advocaat desnoods zijn cliënt met gerechtvaardigde belangen van anderen. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in strafzaken waar het gaat om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden die worden genoemd in de schriftelijke stukken bij een zaak, zoals slachtoffers of getuigen.

Een advocaat moet ook onafhankelijk staan tegenover de zaak die hij behandelt, dat wil zeggen met voldoende afstand, onbevangen en onbevooroordeeld. Persoonlijke belangen van de advocaat mogen geen rol spelen bij de behandeling van de zaak; daarin ligt ook het belangrijkste bezwaar tegen het maken van een beloningsafspraak op basis van no cure no pay. Het is ongewenst dat een advocaat een persoonlijk financieel belang zou hebben bij de uitkomst van de zaak die hij behandelt. Ook in zijn relatie met derde-financiers (zoals de Raad voor Rechtsbijstand, rechtsbijstandsverzekeraars of commerciële procesfinanciers) behoort een advocaat te waken voor voorwaarden die zijn onafhankelijkheid onder druk zetten.

Het in acht nemen van de kernwaarde onafhankelijkheid betekent overigens niet dat de advocaat geen relatie met zijn cliënt zou mogen opbouwen. De relatie mag echter niet zover gaan dat deze afbreuk kan doen aan zijn verantwoordelijkheid om een cliënt zo nodig van kritisch advies te dienen, zijn vrijheid om een cliënt of zaak te weigeren, of om te besluiten dat hij niet langer de belangen van een cliënt zal behartigen. Zo kan het lenen van een geldsom van of aan een cliënt van wie de advocaat zaken behandelt, de vereiste onafhankelijkheid aantasten (zie HvD 10 april 2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:115).

Anders dan een notaris heeft een advocaat geen ministerieplicht; het is zijn eigen keuze om een zaak wel of niet aan te nemen. Elke advocaat zweert of belooft immers bij zijn beëdiging dat hij geen zaak zal aanraden of verdedigen die hij in gemoede niet gelooft rechtvaardig te zijn.

Tot slot stelt de onafhankelijkheid ook zekere grenzen aan de werkkring van waaruit een advocaat zijn beroep uitoefent. Het merendeel van de in Nederland ingeschreven advocaten werkt ook op basis van een arbeidsovereenkomst en een advocaat die in loondienst werkzaam is heeft te maken met een werkgever. Artikel 5.1 van de Verordening op de advocatuur (de Voda) bepaalt in algemene zin dat advocaat niet toegestaan rechtsverhoudingen aan te gaan of te laten voortbestaan waardoor de vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar kunnen worden gebracht. De Voda beperkt in artikel 5.9 de kring van toegelaten werkgevers. Voor zover die werkgever geen advocatenkantoor is, moeten de werkgever en de advocaat een professioneel statuut ondertekenen. Het professionele statuut beschermt de onafhankelijke beroepsuitoefening van de advocaat tegen ongewenste beïnvloeding door zijn werkgever met wie per definitie een hiërarchische verhouding bestaat.

Vragen?

Heb je een vraag over het toepassen van een bepaalde kernwaarde? Of loop je tegen een situatie aan waarin meerdere kernwaarden met elkaar botsen? Neem voor advies gerust contact op met Robert Sanders, advocaat Tucht- en klachtrecht.

Lees ook:

Deze blog is deel 3 in de zesdelige blogserie “Kernwaarden advocatuur”. Lees ook:

Deel 1: Back to basics: kernwaarden advocatuur

Deel 2: Partijdigheid

Deel 4: Deskundigheid

Deel 5: Integriteit

Deel 6: Vertrouwelijkheid