De exploitatieprognose bij franchising is een interessant en kleurrijk leerstuk waarover een hoop te melden valt. Kort gezegd komt het erop neer dat een franchisegever niet verplicht is een prognose te verstrekken in de precontractuele fase aan een kandidaat-franchisenemer. Doet de franchisegever dat toch dan dient zij ervoor in te staan dat deze prognose deugdelijk is en op deugdelijke uitgangspunten is gebaseerd. Blijkt de prognose achteraf onverhoopt niet deugdelijk te zijn, dan kan de franchisenemer de franchisegever onder bepaalde voorwaarden aansprakelijk houden voor de geleden schade. Ook kan dan vaak de franchiseovereenkomst worden vernietigd op grond van dwaling.

Het voorgaande maakt dat franchisegevers (terecht) terughoudend kunnen zijn om een exploitatieprognose te verstrekken aan een kandidaat. Maar wat nu als er geen specifieke exploitatieprognose is verstrekt aan een kandidaat, maar er wel in de franchiseovereenkomst bepaalde concrete (minimum)omzetten zijn genoemd? Kunnen dergelijk genoemde omzetten dan gezien worden als exploitatieprognose?

Deze vraag kwam onlangs aan de orde bij de Rechtbank Noord-Nederland (zaak ECLI:NL:RBNNE:2020:3514 – klik hier voor het volledige vonnis). Een franchisenemer had zich aangesloten bij een franchiseformule terzake van het aanbieden van trainingen en cursussen aan klanten. Hoewel de franchisegever voorafgaand aan het ondertekenen van de franchiseovereenkomst kennelijk geen (expliciete) exploitatieprognose had verstrekt aan de franchisenemer, stond wel de navolgende bepaling in die overeenkomst:

Franchisegever heeft het recht deze overeenkomst op te zeggen met onmiddellijke ingang indien franchisenemer in enig contractjaar niet een minimale omzet van € 75.000,- (excl. BTW) heeft behaald.

Ook was in de overeenkomst bepaald dat de franchise fee 20% was “van de minimaal overeengekomen omzet van € 75.000,- (excl. BTW)” Kennelijk werd ditzelfde bedrag ook genoemd in alle franchiseovereenkomsten die de franchisegever met haar franchisenemers had gesloten.

Op enig moment geraakten de betreffende franchisegever en franchisenemer in een geschil met elkaar. Daarbij beriep de franchisenemer zich onder meer op dwaling omdat in zijn visie het in de franchiseovereenkomst genoemde bedrag van € 75.000 (excl. btw) gezien moest worden als een (impliciete) exploitatieprognose. En die minimumomzet had de franchisenemer nimmer behaald, dus hij was verkeerd voorgelicht door de franchisegever. Volgens de franchisegever was er echter geen sprake van een prognose, maar enkel een bedrag dat partijen hadden gekozen als minimumbedrag voor de omzetafhankelijke fee en bonus.

De rechtbank overweegt dat in alle franchiseovereenkomsten die de franchisegever heeft gesloten met haar franchisenemers het bedrag van € 75.000 standaard wordt genoemd als minimumomzet. Een minimumomzet die door de franchisegever wordt bepaald. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de franchisegever de minimumomzet heeft bepaald en dat de franchisenemer daarmee akkoord is gegaan.

Er is volgens de rechtbank sprake van een (minimum)omzet van € 75.000 die standaard door de franchisegever werd gehanteerd, alsmede door partijen gebruikt werd bij het bepalen van de minimaal door de franchisenemer te bepalen franchise fee. Daarnaast kon het niet behalen van deze omzet een reden zijn voor de franchisegever om de franchiseovereenkomst op te zeggen met de franchisenemer. Onder die omstandigheden mocht de franchisenemer volgens de rechtbank begrijpen dat deze genoemde minimumomzet in ieder geval volgens de franchisegever een realistisch te behalen minimumomzet was. In zoverre is er volgens de rechtbank wel degelijk sprake van een inlichting van de franchisegever bij het aangaan van de franchiseovereenkomst. Daarmee worden de bepalingen in de franchiseovereenkomst feitelijk gekwalificeerd als een exploitatieprognose.

De franchisenemer kan in deze zaak uiteindelijk niet ‘hardmaken’ dat een minimale omzet van € 75.000 onhaalbaar zou zijn, zodat ook niet vast komt te staan dat de franchisegever ondeugdelijke informatie heeft verstrekt in de precontractuele fase. De vorderingen van de franchisenemer worden afgewezen en de franchisegever komt er zonder al te veel kleerscheuren vanaf.

Deze zaak geeft wel treffend aan hoe riskant het kan zijn om als franchisegever (omzet)cijfers te delen met kandidaten in de precontractuele fase. Ook als deze cijfers niet officieel gepresenteerd worden als een prognose, maar ‘slechts’ opgenomen worden in de franchiseovereenkomst als richtlijn of beoordelingsinstrument. Onder bepaalde omstandigheden mogen franchisenemers – zo blijkt ook uit deze zaak – gerechtvaardigd vertrouwen verbinden aan deze cijfers. En er is natuurlijk altijd een afbreukrisico dat een franchisenemer op enig moment wel kan bewijzen dat de genoemde cijfers niet deugden. Kortom, grote voorzichtigheid is geboden bij het verstrekken van omzetcijfers in de precontractuele fase, ook als deze ‘slechts’ zijn opgenomen in de franchiseovereenkomst.

Vragen

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, [email protected]