Uitgangspunt is dat de werknemer bij de beëindiging van zijn dienstverband recht heeft op uitbetaling van zijn opgebouwde maar nog niet genoten vakantiedagen. Dit geldt voor zowel de wettelijke als de bovenwettelijke vakantiedagen. De wettelijke vakantiedagen die in een bepaald jaar worden opgebouwd, moeten zijn opgemaakt binnen zes maanden na het einde van dat jaar. Anders vervallen ze. Voor de bovenwettelijke vakantiedagen geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Het is de werkgever die een deugdelijke administratie van de opgebouwde en opgenomen vakantiedagen moet bijhouden.  Werkgever en werknemer bepalen samen wat er met de nog resterende vakantiedagen gebeurt. De werkgever kan niet eisen dat deze nog worden opgenomen, nu op grond van de wet vakantiedagen worden vastgesteld “overeenkomstig de wensen van de werknemer”. Dit betekent anderzijds dat de werknemer er niet zondermeer vanuit mag gaan dat hij het resterende deel van zijn werktijd met vakantie kan gaan. De werkgever kan dat weigeren, als hij daar gewichtige redenen voor heeft, zoals de afronding van een project of een soepel verloop van de overdracht.

In de wet is in art. 7:641 BW geregeld dat de vergoeding voor niet genoten vakantiedagen gelijk moet zijn aan het bedrag van het laatstverdiende loon over de periode overeenkomstig de nog openstaande vakantie. Anders gezegd: één vakantiedag is één dag loon waard. Onder loon wordt verstaan het overeengekomen loon, inclusief eventuele emolumenten en vergoedingen waarop de werknemer recht heeft, alsmede vaste toeslagen, bonussen etc. Omdat sprake is van loon moet niet worden vergeten dat 8% vakantietoeslag moet worden betaald over de nog openstaande vakantiedagen. Bij extra inkomsten kan de werknemer ook te maken krijgen met het bijzonder tarief in de loonheffing. Omdat bij de uitbetaling van vakantiedagen sprake is van bijzondere inkomsten kan werknemer te maken krijgen met een bijzonder tarief dat een stuk hoger ligt dan hij gewend is. Zo kan het gebeuren dat hij normaal gesproken 34 procent belasting betaalt, maar over zijn uitbetaalde vakantiedagen 52 procent moet betalen. De werknemer kan actie ondernemen door het eventueel teveel betaalde aan de belastingdienst terug te vragen.

Er is echter nog een derde mogelijkheid, die vaak over het hoofd wordt gezien. Namelijk de mogelijkheid om de resterende vakantiedagen te laten uitbetalen en deze vervolgens mee te nemen naar de nieuwe werkgever. Deze optie is te vinden in datzelfde art. 7:641 BW onder lid 3. De oude werkgever moet de werknemer dan een verklaring meegeven, waaruit blijkt over welk tijdvak de werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op vakantie heeft. De nieuwe werkgever is echter niet verplicht over die periode loon te betalen. De werknemer heeft deze vakantiedagen immers al uitbetaald gekregen.

Van dit recht op onbetaald verlof kunnen de werknemer en de nieuwe werkgever. schriftelijk afwijken. Afwijking is echter alleen mogelijk voor zover het de bovenwettelijke vakantiedagen betreft. Werknemer moet in ieder geval zijn resterende wettelijke vakantiedagen kunnen meenemen. Op die manier wordt de nieuwe werkgever niet geconfronteerd met een verlofstuwmeer en kunnen de wensen van de werknemer worden afgewogen tegen de mogelijkheden van de nieuwe werkgever om daaraan tegemoet te komen. Om discussie achteraf te voorkomen, adviseren wij niet alleen met de oude maar ook met de nieuwe werkgever tijdig afspraken te maken over het eventueel meenemen van  vakantiedagen.

Vragen?

Heeft u vragen over vakantiedagen, neemt u dan contact op met Barbara van Dam, Paralegal.