Eerdere uitspraak Europees Hof van Justitie EU

Al in oktober 2013 heeft het Europese Hof van Justitie zich uitgesproken over de vraag of een aanbestedende dienst een inschrijver de kans mag geven om een gebrek in een inschrijving te herstellen.[1] Hierbij heeft het Hof criteria ontwikkeld om grenzen te stellen aan de herstelmogelijkheid. Een herstelverzoek moet:

(1) in beginsel op gelijk wijze worden gericht aan alle inschrijvers,

(2) moet alle punten van de inschrijving behandelen die nadere toelichting behoeven,

(3) mag er niet toe leiden dat een inschrijver feitelijk een nieuwe inschrijving indient, en

(4) de aanbestedende dienst moet in de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid de gegadigden gelijk en op loyale wijze behandelen.

Een herstelmogelijkheid mag echter niet geboden worden indien de aanbestedingsstukken uitdrukkelijk vermelden dat het gebrek leidt tot ongeldigheid van de inschrijving.

 

Aanbesteding Rijkswaterstaat

Toen Rijkswaterstaat tijdens een openbare aanbesteding in 2015 een inschrijving ontving zonder de vereiste handtekening van de statutair bestuurder, werd aan de betreffende inschrijver de gelegenheid gegeven om haar inschrijving binnen twee werkdagen te herstellen. Uiteindelijk werd de opdracht niet aan deze inschrijver gegund. Maar  toen een van de overige (verliezende) inschrijvers een procedure aanhangig maakte, ging Rijkwaterstaat over tot herbeoordeling van de aanbesteding. De tot herstel geboden inschrijver kreeg bij de herbeoordeling te horen dat zijn inschrijving niet meegenomen zou worden in deze heroverweging.

Met enig voortschrijdend inzicht stelde Rijkswaterstaat dat de inschrijver in het verleden niet in gelegenheid gesteld had mogen worden om zijn inschrijving te herstellen. Ook zou het gelijkheidsbeginsel het niet toelaten dat een opdracht gegund zou worden aan een inschrijver die een ongeldige inschrijving heeft gedaan.

De betreffende inschrijver hield echter vast aan de eerder door Rijkswaterstaat geboden herstelmogelijkheid.

Oordeel voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter oordeelde dat er in de betreffende casus geen ruimte had mogen worden gegeven voor een mogelijkheid tot herstel.[2] Echter, nu Rijkswaterstaat de inschrijver de mogelijkheid tot herstel heeft gegeven, heeft zij hiermee gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat herstel nog wel mogelijk was en dat de inschrijving niet om deze reden alsnog ongeldig zou worden verklaard.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gelijkheidsbeginsel in dit geval niet dient te prevaleren boven het vertrouwensbeginsel. Ook het feit dat de herstelmogelijkheid na het daadwerkelijke herstel nooit meer ter sprake is gebracht en inmiddels veel tijd was verstreken, maakt dat de rechter oordeelt dat de betreffende inschrijving wel moet worden meegenomen in de herbeoordeling. Terugkomen op die beslissing was in dit geval dus niet toegestaan.

Menno de Wijs

[1] HvJ EU, 10 oktober 2013, C-335/12.

[2] Rechtbank Den Haag, 24 augustus 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:11209.

Vragen?

Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met Menno de wijs.