De casus

De advocaat staat sinds 2014 een cliënt bij in een aansprakelijkheidskwestie tegen het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het ministerie zou tekort zijn geschoten bij de medische behandeling van de cliënt in detentie in 2011. De advocaat heeft het ministerie hiervoor namens haar cliënt aansprakelijk gesteld. Op 29 december 2014 heeft het ministerie de advocaat meegedeeld geen aanknopingspunten te zien voor erkenning van de aansprakelijkheid voor de schade.

In september 2016 schrijft de advocaat aan haar cliënt dat een onafhankelijk medisch onderzoek noodzakelijk is om in een procedure voldoende bewijs te kunnen leveren. De cliënt geeft al vrij snel aan hiermee in principe akkoord te gaan. Daarna blijft het echter stil.

De cliënt trekt een paar keer (schriftelijk) aan de bel bij zijn advocaat. Daarop geeft de advocaat in oktober per e-mail aan een verzoekschrift voorlopig deskundigenbericht op te gaan stellen. Weer blijft het stil.

Pas halverwege januari 2017 ontvangt de cliënt weer een e-mail van de advocaat. Daarin schrijft zij het druk te hebben gehad en vraagt zij haar cliënt (nogmaals) om toestemming voor het opstellen van het verzoekschrift. Dit tot onbegrip van de cliënt die aangeeft hiervoor maanden geleden al opdracht te hebben gegeven.

In plaats van het verzoekschrift op te stellen bestaan de werkzaamheden van de advocaat daarna alleen uit het sturen van een stuitingsbrief aan het ministerie in februari 2018.

Maatstaf kwaliteit dienstverlening

Hoe komt het hof van discipline op basis van dit feitencomplex tot het opleggen van de maatregel van berisping? Advocaten zijn op grond van artikel 46 Advocatenwet aan tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst elke voorgelegde klacht aan dit artikel, dat als volgt luidt:

“De advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op het bepaalde bij of krachtens deze wet en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend in eerste aanleg door de raden van discipline en in hoger beroep, tevens in hoogste ressort, door het hof van discipline.”

De open normen uit artikel 46 Advocatenwet worden grotendeels door de Gedragsregels voor advocaten 2018 ingevuld.

De tuchtrechter heeft onder meer tot taak om de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover geklaagd wordt. De advocaat heeft wel een zekere mate van vrijheid over de wijze waarop zij de zaak behandelt. Hetzelfde geldt voor de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van een zaak voor komt te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt. Het werk van een advocaat moet kort gezegd voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Er is dus een ondergrens. Maar waar ligt die grens precies?

Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Oftewel, zou een andere advocaat onder dezelfde omstandigheden hetzelfde gehandeld hebben?

Binnen de advocatuur is overigens geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden wat betreft de vaktechnische kwaliteit die een advocaat moet hebben.

Het hof van discipline toetst daarom of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van een advocaat als professionele belangenbehartiger mag in ieder geval worden verwacht dat zij regie voert in de zaak die zij voor haar cliënte behandelt (zie hof van discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

Oordeel hof van discipline

Het hof van discipline is van oordeel dat de advocaat de belangen van de cliënt wel degelijk heeft geschaad. De advocaat heeft haar cliënt ten onrechte in de veronderstelling gelaten dat de zaak proactief en bekwaam werd behandeld, terwijl daarvan geen sprake was. Het hof van discipline verwijt de advocaat daarbij dat ze haar cliënt in onwetendheid heeft gelaten.

De advocaat heeft onvoldoende regie gevoerd door de zaak op zijn beloop te laten. De opstelling van de advocaat tijdens de tuchtprocedure geeft het hof van discipline verder de bevestiging dat de advocaat geen inzicht heeft in wat er van haar als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat wordt verwacht.

Verder oordeelt het hof van discipline op basis van de beschikbare stukken dat de advocaat onvoldoende met de cliënt heeft gecommuniceerd.

Het handelen van de advocaat is laakbaar. En ondanks een blanco tuchtrechtelijk verleden legt het hof van discipline haar de maatregel van berisping op. Belangrijk om, tot slot, aan te stippen is dat het hof van discipline bij het opleggen van deze maatregel rekening heeft gehouden dat de advocaat ook in hoger beroep met haar houding miskent dat cliënten afhankelijk zijn van haar rechtsbijstand en deskundigheid. Het niet hebben van inzicht in het eigen handelen wordt dus ook afgestraft.

Vragen?

Heb je een tuchtrechtelijk dilemma? Neem gerust contact op met Robert Sanders, advocaat Tucht- en klachtrecht.