De Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen is op 22 januari 2021 in werking getreden en kent terugwerkende kracht tot 1 januari 2021. Op grond van deze wet krijgen werkgevers de mogelijkheid om met oudere werknemers (geboren tussen 1955 en 1961) afspraken te maken over eerder stoppen met werken, zonder dat daar een heffing over betaald moet worden. Werkgevers hoeven namelijk vanaf 2021 tot en met 2025 geen heffing te betalen over regelingen voor vervroegde uittreding (RVU-heffing van 52%) tot een bedrag dat netto overeenkomt met de AOW-bedragen, mits de beoogde uitdiensttreding van de werknemer plaatsvindt in de laatste drie jaar vóór de AOW-leeftijd.

Deze tijdelijke versoepeling biedt voor zowel werkgevers als werknemers kansen. Werkgevers kunnen immers hun organisatie verjongen en werknemers kunnen op hun beurt met vroegpensioen. Werkgevers doen er goed aan om een interne regeling over de toepassing van deze vrijstelling te maken, waarin de uitgangspunten en voorwaarden kunnen worden uitgewerkt. Op deze wijze is het voor iedereen binnen de organisatie duidelijk wie van deze regeling gebruik kan maken en onder welke voorwaarden.

Een regeling die ziet op vervroegde uittreding kwalificeert in principe als een regeling die ziet op het aanstellings-, ontslag- of bevorderingsbeleid en zal daarmee instemmingsplichtig zijn in de zin van artikel 27 lid 1 sub e WOR. Dit wordt zowel in de wetsgeschiedenis als in de literatuur onderschreven. Wij adviseren ondernemingsraden dan ook om hier tijdig op te acteren door dit onderwerp op de agenda van de overlegvergadering te (laten) plaatsen.

Vragen?

Heeft u vragen over de interne RVU-regeling , neemt u dan contact op met Renate Vink-Dijkstra.