Zo heeft de Hoge Raad op 14 september 2018 besloten.

In de betreffende zaak ging het om een lerares in het (bijzonder) voortgezet onderwijs met een vrijwel volledige dienstbetrekking. Na 2 jaar arbeidsongeschiktheid werd zij voor 43,83% arbeidsongeschikt verklaard. De lerares kwam overeen met het schoolbestuur dat zij haar werkzaamheden voor 55% voortzet. Haar dienstverband werd echter formeel beëindigd door het schoolbestuur en de lerares werd opnieuw benoemd voor een werktijdfactor 0,5500. De lerares heeft het schoolbestuur daarop verzocht haar een transitievergoeding te betalen. Het schoolbestuur weigerde dit omdat er volgens haar in feite sprake was van arbeidstijdvermindering in goed onderling overleg, niet van een beëindiging van het dienstverband.

De Hoge Raad is van oordeel dat een voortzetting van het dienstverband in gewijzigde vorm in feite neerkomt op een gedeeltelijke beëindiging – en daarmee een (gedeeltelijke) opzegging – van het dienstverband. Op grond hiervan is het schoolbestuur gehouden een evenredige transitievergoeding te betalen.

In de wet is niet voorzien in een aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding in het geval van een vermindering van arbeidsduur. De Hoge Raad vult met deze uitspraak dan ook een leemte in de wet. Hij is van oordeel dat de mogelijkheid van gedeeltelijk ontslag en daarmee een aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding gerechtvaardigd is in het bijzondere geval dat – door omstandigheden gedwongen – wordt overgegaan tot een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd van de werknemer. Daarbij valt te denken aan het noodzakelijkerwijs gedeeltelijk vervallen van arbeidsplaatsen wegens bedrijfseconomische omstandigheden en aan blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De uitspraak van de Hoge Raad speelt dan ook met name in sectoren waar veel wordt geschoven met de arbeidsduur, zoals het onderwijs.

Vragen?

 Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met Renée Huijsmans.