Afspraken tussen contractspartijen

Afspraken die contractspartijen, zoals franchisegevers en franchisenemers, met elkaar maken kunnen een zogenoemde resultaatsverplichting zijn of een zogenoemde inspanningsverplichting. Bij een resultaatsverplichting gaat het (zoals de naam al aangeeft) om het resultaat. Als dat resultaat niet wordt bereikt, zal er doorgaans sprake zijn van een wanprestatie aan de zijde van de partij die deze verplichting niet nakomt. Een voorbeeld hiervan is (bijvoorbeeld) de verplichting van de franchisegever om een licentie voor het gebruik van de formule te verstrekken aan de franchisenemer. Wordt die licentie dan niet verstrekt, dan pleegt de franchisegever wanprestatie. Aan de zijde van de franchisenemer kan worden gewezen op zijn betalingsverplichtingen richting de franchisegever. Wordt er niet (tijdig) betaald, dan is er doorgaans sprake van wanprestatie.

Bij een inspanningsverplichting staat echter de inspanning centraal. Een partij die een inspanningsverplichting op zich neemt, moet voldoende zorg in acht nemen om ervoor te zorgen dat deze verplichting wordt nagekomen. De partij moet zich daarvoor voldoende inspannen. Als het resultaat in dat geval echter niet wordt bereikt dan is er niet automatisch sprake van wanprestatie. Daarvan is slechts sprake als blijkt dat de partij die de verplichting op zich heeft genomen niet voldoende zorg heeft betracht bij de uitvoering. Dergelijke verplichtingen worden doorgaans in overeenkomsten ook weergegeven met teksten als ‘Partij X zal zich inspannen om …’. Een voorbeeld hiervan is: ‘Franchisegever zal zich inspannen om binnen vijf jaar minimaal 20 aanvullende vestigingen te openen’. Als er na vijf jaar geen 20 vestigingen bij zijn gekomen, betekent dit niet direct een wanprestatie aan de zijde van de franchisegever. Dat is alleen het geval als ook komt vast te staan dat de franchisegever zich onvoldoende heeft ingespannen om het resultaat van 20 aanvullende vestigingen te realiseren.

Het moge op grond van het voorgaande hopelijk duidelijk zijn dat het (aanzienlijk) gemakkelijker is om een wanprestatie aan te tonen in het geval van een resultaatsverplichting dan in het geval van een inspanningsverplichting. Daarnaast loopt de beoordeling van een (eventuele) wanprestatie in beide gevallen anders en moet de eisende partij zijn vordering ook anders inkleden.

Recent is er door de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2021:5502 – klik hier voor het vonnis) een uitspraak gewezen waarbij het verschil tussen beide soorten verplichtingen aan de orde kwam. Zeer kort samengevat kwam deze zaak op het volgende neer. Een franchisegever[1] had aan haar franchisenemers een ICT-pakket aangeboden. Een pakket dat (kennelijk) essentieel was voor de exploitatie van de ondernemingen van de franchisenemers. De franchisegever zou zich volgens de afspraken “tot het uiterste inspannen” om probleemloos gebruik van het ICT-pakket mogelijk te maken. Later maakten partijen nieuwe afspraken met elkaar die ietwat lichter van aard waren (“(…) zich zal inspannen om gebruik van het Pakket (…) te kunnen bieden”).

Op enig moment werd er door de franchisegever een nieuw ICT-pakket geïntroduceerd waarvan de franchisenemers niet waren overtuigd en u raadt het natuurlijk al: het werkte inderdaad niet probleemloos. Franchisegever en franchisenemers kwamen daarover in conflict met elkaar. In de gerechtelijke procedure die volgde stelden de franchisenemers zich op het standpunt dat de franchisegever wanprestatie had gepleegd omdat het ICT-pakket niet probleemloos had gefunctioneerd. Er zou volgens de franchisenemers sprake zijn van een resultaatsverbintenis die de franchisegever niet deugdelijk was nagekomen. De franchisegever daarentegen beriep zich erop dat er enkel sprake was van een inspanningsverplichting. En aan die verplichting zou zij ruimschoots hebben voldaan, aldus de franchisegever.

De rechtbank kwalificeert voornoemde verplichting van de franchisegever inderdaad als een inspanningsverplichting en niet als een resultaatsverplichting. Dat is volgens de rechtbank al het geval geweest onder de ‘oude’ afspraken, maar zeker onder de ‘nieuwe’ afspraken. Het is voor de rechtbank om die reden niet mogelijk om vast te stellen in hoeverre de franchisegever tekort is geschoten in de nakoming van een resultaatsverplichting – die is er namelijk niet volgens de rechtbank. Evenmin kan de rechtbank beoordelen of de franchisegever tekort is geschoten in haar inspanningsverplichting jegens de franchisenemers omdat dit niet door de franchisenemers is gesteld en evenmin is vast komen te staan. Voorgaande kwestie onderstreept dus het belang van een juiste kwalificatie van de soort verplichting waarmee men te doen heeft. Bij een onjuiste kwalificatie kan een rechter immers niet tot een juiste beoordeling komen, laat staan tot een toewijzing van de vordering.

Contact

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, [email protected]

 

[1] Feitelijk was het een aan de franchisegever gelieerde onderneming, dus niet de franchisegever zelf, maar ik noem deze partij voor het gemak even ‘franchisegever’.