De casus

Hoewel het feitencomplex van voornoemde zaak aanzienlijk uitgebreider is, beperk ik mij in deze ten behoeve van de leesbaarheid tot de absolute kern van de zaak. En dat is een situatie waarbij de franchisenemer met de franchisegever een franchiseovereenkomst had gesloten voor bepaalde tijd (te weten 5 jaar). Na afloop van deze termijn zou de franchiseovereenkomst stilzwijgend worden verlengd met een termijn van twaalf maanden, tenzij één van partijen de franchiseovereenkomst schriftelijk zou opzeggen. Ook stond er een bepaling in de franchiseovereenkomst op grond waarvan partijen de overeenkomst zouden kunnen opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Deze franchiseovereenkomst is hierdoor een duurovereenkomst van bepaalde duur.

Franchiseovereenkomst wordt opgezegd

Medio 2014 werd door de franchisegever de franchiseovereenkomst per 1 januari 2015 opgezegd vanwege omstandigheden die kennelijk waren gecreëerd door de franchisegever zelf, dan wel door (rechts)personen die op enigerlei wijze nauw gelieerd waren aan de franchisegever. Daardoor zou een situatie ontstaan dat de werkzaamheden, die de franchisenemer voorheen uitvoerde binnen de formule, zouden worden uitgevoerd door een entiteit die gelieerd was aan de franchisegever. De franchisenemer was niet akkoord met deze opzegging omdat hij feitelijk uit de distributieketen werd ‘gesneden’. De franchisenemer zou daardoor een zeer groot deel van zijn inkomsten verliezen.

Opzegging beoordeeld door rechter

In de jarenlange juridische strijd die volgde op deze opzegging tussen de betrokken partijen stonden allerlei juridische vragen centraal, waaronder de vraag of de franchisegever de franchiseovereenkomst met de franchisenemer had mogen opzeggen in de gegeven omstandigheden.

Bij die beoordeling merkt het Gerechtshof Den Bosch direct op (ECLI:NL:GHSHE:2020:1583 – klik hier voor het volledige arrest) dat bij de beoordeling van de opzegging van de franchiseovereenkomst groot belang toekomt aan alle relevante omstandigheden van het geval. En dat op grond daarvan het hof van oordeel is dat de franchisegever de franchiseovereenkomst niet had mogen opzeggen.

De Goglio/SMQ-uitspraak

Om tot dat oordeel te kunnen komen, refereert het hof aan een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, te weten in de zaak ‘Goglio/SMQ Group’. Die kwestie betrof – in tegenstelling tot voornoemde franchisekwestie – de opzegging van een duurovereenkomst van onbepaalde tijd. Dus een overeenkomst die geen looptijd kent.

In de kwestie ‘Goglio/SMQ Group’ (ECLI:NL:HR:2018:141 – klik hier voor het volledige arrest) oordeelt de Hoge Raad dat de beantwoording van de vraag of – en zo ja: onder welke voorwaarden – een duurovereenkomst (van onbepaalde tijd) opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud van die overeenkomst en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Op grond van de redelijkheid en billijkheid kunnen volgens de Hoge Raad de eisen van redelijkheid en billijkheid – in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval – met zich meebrengen dat een opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen verder met zich meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Ook als de wet of de overeenkomst voorziet in een regeling van opzegging kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. Ondanks een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen, kan een opzegging onder omstandigheden ‘onaanvaardbaar’ zijn.

Dat betekent – kort gezegd – dus dat ondanks dat partijen in een overeenkomst een opzeggingsbevoegdheid hebben afgesproken daar niet altijd of in alle gevallen een beroep op kan worden gedaan. In sommige gevallen kan een dergelijke opzegging ‘onaanvaardbaar’ zijn volgens de Hoge Raad ondanks dat de overeenkomst dat zelf wel toelaat.

Het hof past ‘Goglio/SMQ’ toe

In de literatuur was al betoogd dat voornoemde overwegingen van de Hoge Raad over het opzeggen van duurovereenkomsten van onbepaalde tijd ook toepasselijk zouden moeten zijn voor duurovereenkomsten van bepaalde tijd. Dat blijkt terecht te zijn geweest, want het Gerechtshof Den Bosch oordeelt in de franchise-zaak inderdaad dat de overwegingen van ‘Goglio/SMQ’ wat haar betreft ook van toepassing zijn op overeenkomsten die voor bepaalde tijd zijn aangegaan, maar die van rechtswege worden verlengd als zij niet tegen het einde van de dan geldende termijn worden opgezegd. Zoals in het geval van de franchiseovereenkomst in de genoemde zaak , maar – en dat is belangrijk – in het geval van zeer veel franchiseovereenkomsten die circuleren in de franchise-branche omdat die ook uitgaan van een stilzwijgende verlenging.

Welke omstandigheden zijn dan van belang?

De ‘omstandigheden van het geval’ die volgens het hof in ieder geval moeten worden meegenomen bij de beoordeling van de juistheid van de opzegging zijn: i) de aard en inhoud van de franchiseovereenkomst, ii) de verwachtingen die de franchisegever bij de franchisenemer heeft gewekt over het voortduren van de relatie, iii) de al dan niet afhankelijke positie van de franchisenemer, iv) de al dan niet door de franchisenemer gedane investeringen en v) de redenen voor de opzegging van de franchiseovereenkomst die de franchisegever aangeeft.

Opzegging soms niet mogelijk ondanks contractuele opzeggingsbevoegdheid

Dit betekent dus dat weliswaar grote waarde kan (en mag) worden gehecht aan de aard en inhoud van de franchiseovereenkomst bij de beoordeling van een opzegging van de franchiseovereenkomst door de franchisegever, maar dat het ‘te kort door de bocht’ is om een opzegging louter te rechtvaardigen door te wijzen op de opzeggingsbepaling in de franchiseovereenkomst. Met name indien de franchisegever de verwachting had gewekt bij de franchisenemer dat de relatie nog zou voortduren en indien er sprake was van een afhankelijke positie van de franchisenemer, zoals vaak het geval zal zijn. Is er verder geen duidelijke (gerechtvaardigde) reden aan de zijde van de franchisegever om de samenwerking met de franchisenemer op te zeggen, dan kan dat met zich meebrengen dat de opzegging als ‘onaanvaardbaar’ wordt bestempeld.

Ook voor franchisenemer?

De vraag die uiteraard opdoemt, is of het voorgaande ook van toepassing is op het moment dat de franchisenemer zijn franchiseovereenkomst met de franchisegever opzegt. In eerste instantie zou mijn reactie daarop ‘ja’ zijn, met dien verstande dat een franchisegever niet snel in een afhankelijke positie zal verkeren ten opzichte van een franchisenemer en ook niet snel investeringen zal doen die toezien op de samenwerking met die specifieke franchisenemer. Daarnaast wordt algemeen aangenomen dat de franchisegever de ‘sterkere partij’ in de samenwerking is en zich dus in principe meer zal moeten laten welgevallen. Desalniettemin zal het ook voor een franchisegever mogelijk moeten zijn om zich erop te beroepen dat een opzegging door de franchisenemer in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ‘onaanvaardbaar’ is.

 

Afsluitend

De hiervoor genoemde uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch is dan ook zeer relevant voor de franchise-praktijk ten aanzien van het opzeggen van franchiseovereenkomsten die stilzwijgend worden verlengd. Het betekent immers dat bij de beoordeling van een opzegging door (in dit geval) een franchisegever niet alleen gekeken wordt naar de contractuele afspraken tussen partijen ten aanzien van de opzegging, maar dat alle omstandigheden van het geval meegewogen worden. Dergelijke rechtspraak heeft dan ook rechtstreekse consequenties voor de wijze waarop franchisegevers én franchisenemers (moeten) omspringen met een opzegging van de franchiseovereenkomst.

Vragen?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Menno de Wijs, advocaat, [email protected]