
Franchisenemer schort ten onrechte betaling richting lease maatschappij op
Ten behoeve van de exploitatie van de franchise zal een franchisenemer niet alleen een franchiseovereenkomst sluiten met de franchisegever maar ook overeenkomsten sluiten met derden, zoals bijvoorbeeld een lease maatschappij. Kan een leaseovereenkomst automatisch worden beëindigd als de franchiseovereenkomst komt te eindigen?
Soms zal een franchisenemer een leaseovereenkomst met een lease maatschappij sluiten teneinde de beschikking te kunnen verkrijgen over bepaalde (dure) apparatuur die nodig is voor de uitoefening van de franchise. Op het moment dat de franchisenemer besluit om de samenwerking met de franchisegever te beëindigen, dan wil hij in beginsel ook de samenwerking met de lease maatschappij beëindigen. De geleasede apparatuur is dan immers niet meer nodig. In de praktijk blijkt dat echter gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Er is immers sprake van twee verschillende overeenkomsten die de franchisenemer met twee verschillende partijen heeft gesloten. Er kan weliswaar sprake zijn van een geldige reden om de franchiseovereenkomst te beëindigen, maar dat betekent niet automatisch dat dit ook een geldige reden is om de lease overeenkomst te beëindigen. Dat kan anders worden op het moment dat er zoveel feitelijk-economische samenhang bestaat tussen beide overeenkomsten dat wat geldt voor de ene overeenkomst ook geldt voor de andere overeenkomst.
Illustratief in dat kader is een recente uitspraak van het gerechtshof Arnhem – Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:9466 – klik hier voor het arrest). De eigenaar van een sportschool was op enig moment benaderd door een partij die op basis van franchise wilde gaan samenwerken. Voorwaarde was wel dat de sportschool bepaalde cardioscan apparatuur zou aanschaffen en daarvoor een leaseovereenkomst zou sluiten met de lease maatschappij.
Zo zogezegd, zo gedaan. Op enig moment ontstond er echter onmin tussen de franchisenemer en de franchisegever. De franchisenemer liet vervolgens richting de lease maatschappij weten dat hij de betaling van leasepenningen voor de apparatuur zou opschorten totdat de franchisegever weer aan haar verplichtingen zou voldoen.
De rechtsvraag die uiteindelijk bij het hof voorlag, was of er voldoende samenhang was tussen de franchiseovereenkomst en de lease overeenkomst dat de franchisenemer zich jegens de lease maatschappij mocht beroepen op opschorting. Het hof meent echter dat er onvoldoende feitelijk-economische samenhang bestaat tussen beide overeenkomsten. Zo was de lease maatschappij op geen enkele wijze betrokken bij de franchiseformule en was er evenmin sprake van schijn van betrokkenheid. Dat de lease maatschappij een vaste zakelijke relatie had met de leverancier van de apparatuur en de leverancier een vaste relatie met de franchisegever maakt dat aldus het hof niet anders. De franchisenemer was derhalve niet gerechtigd de betalingen richting de lease maatschappij op te schorten. Door dat toch te doen, heeft hij wanprestatie gepleegd.
Is er derhalve sprake van een overeenkomst die een franchisenemer aanvullend moet sluiten in het kader van de franchise, zoals een leaseovereenkomst, dan is het verstandig dat er gekeken wordt hoe deze overeenkomst zich verhoudt tot de franchiseovereenkomst. En dat er – zo nodig – voldoende (contractuele) maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat een franchisenemer na het einde van de franchise toch nog ongewild gehouden kan worden aan een overeenkomst die geen enkel nut meer heeft voor die franchise.
Heeft u vragen over franchise of franchisewetgeving? Neem contact op met Menno de Wijs, advocaat
Ook interessant?
