De Afdeling heeft in een zeer recente uitspraak geoordeeld dat een gedoogbeslissing niet kan worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook de intrekking of weigering van een gedoogbeslissing niet.

De gedoogbeslissing in kwestie

In de kwestie waarop de uitspraak betrekking heeft gaat het om een persoonsgebonden gedoogbeslissing van het college van burgemeester en wethouders van Bladel. De gedoogbeslissing houdt in dat een omstreeks 1933 illegaal gebouwde stal mag blijven staan. Het college acht het niet billijk tegen de illegale bouw handhavend op te treden. Aan de gedoogbeslissing heeft het college meerdere voorwaarden verbonden, waarmee de eigenaar van de stal zich niet kan verenigen. De eigenaar gaat in beroep en belandt uiteindelijk bij de Afdeling.

De overweging

De vraag waar het onder meer over gaat is of de gedoogbeslissing op een rechtsgevolg is gericht en daarmee is aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb. De rechtbank vindt van niet. De gedoogbeslissing zou volgens de rechtbank slechts omstandigheden duiden die het gedogen in de toekomst zullen beëindigen. Daarmee is de gedoogbeslissing geen besluit en verklaarde de rechtbank de eigenaar van de stal voor dat deel van zijn beroep niet ontvankelijk.

In hoger beroep bij de Afdeling betoogt de eigenaar van de stal dat de gedoogbeslissing een uitstel van het gebruik van de handhavingsbevoegdheid is. De eigenaar betoogt dat wel degelijk een rechtsgevolg wordt beoogd, nu één van de voorwaarden is dat in geval van overdracht óf overlijden van de eigenaar, de stal binnen zes maanden moet worden afgebroken. Ook mag de stal niet worden vergroot of geheel vernieuwd, waardoor de eigenaar zich beperkt voelt in zijn eigendomsrecht.

De ABRvS: gedoogbeslissing is geen besluit

Na een zeer uitgebreide overweging – met de onderliggende conclusie van de staatsraad advocaat-generaal Widdershoven van 16 januari 2019 – komt de Afdeling tot het oordeel dat meer duidelijkheid nodig is over de status van de gedoogbeslissing. De Afdeling oordeelt dat de gedoogbeslissing (in beginsel) niet wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb. De Afdeling spreekt over een nieuwe lijn. Hierdoor kunnen betrokkenen niet langer opkomen tegen een gedoogbeslissing. Hiermee maakt de Afdeling een einde aan de discussie over de gedoogbeslissing, met complexe rechtspraak tot gevolg.

Terzijde merkt de Afdeling nog op dat betrokken niet geheel machteloos zijn ten aanzien van een gedogend bestuursorgaan. Zo kan bijvoorbeeld een derde die het niet eens is met de gedoogbeslissing, te allen tijde aan de hand van een handhavingsverzoek het bestuursorgaan vragen handhavend op te treden (in plaats van te gedogen). Als het bestuursorgaan dat weigert, dan staan tegen dát besluit rechtsmiddelen open.

Vragen?

Heeft u vragen over deze casus, neemt u dan contact op met ons team Vastgoed & Overheid