Feitenkader

De uitspraak kan worden bekenen via deze link. Het Openbaar Ministerie heeft een klacht ingediend tegen een accountant die voor de onderneming van de zoon van een vriend administratieve werkzaamheden verrichtte en aangiftes omzetbelasting en loonheffing verzorgde. De belastingdienst heeft bij de vennootschap in 2016 een insolventieonderzoek uitgevoerd. En ook de FIOD heeft onderzoek gedaan.

De bevindingen uit voornoemde onderzoeken vormden voor klager aanleiding (over de jaren 2014, 2015 en eerste kwartaal 2016) strafrechtelijk onderzoek uit te voeren naar het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan gestelde wettelijke eisen van de vennootschap en de eenmanszaak, naar het doen van opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften OB van de vennootschap en de eenmanszaak en naar het doen van opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften LH van de vennootschap. Tijdens het onderzoek komt vast te staan dat bewust onjuiste aangiftes zijn gedaan. De accountant erkent dit ook:

“(…), ik was me er van bewust dat de aangifte [aangiften loonheffingen] niet juist was en de intentie was er om deze te corrigeren. Dit mede omdat er voldoende geld op de G-rekening stond. De nihilaangifte was de meest praktische oplossing, omdat ik niet beschikte over de complete onderliggende gegevens per personeelslid per periode. Dit leverde teveel werk op. Bij de aangifte loonheffingen kun je niet volstaan met een simpele loonsom. Er moeten namelijk heel veel gegevens worden ingevuld. Bovendien zou met het nieuwe UBplus pakket nieuwe gecorrigeerde aangiften worden ingediend over oudere periodes en dan was het probleem opgelost. Geld was dus niet het probleem.

Het komt er op neer dat alle aangiften over 2014 onjuist zijn ingediend.”

Daarnaast heeft de accountant ten behoeve van het veilig stellen van een sociale uitkering voor de zieke zoon een vennootschap opgericht met de bedoeling dat de zoon daarbij in dienst zou treden.

Tot slot heeft de accountant een deel van de inventaris van de vennootschap gekocht en deze vervolgens direct weer in bruikleen gegeven aan diezelfde vennootschap.

De vraag die voorligt is of de accountant door bovengenoemd handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Toetsingskader

De accountant is ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep aan tuchtrechtspraak onderworpen. Dat geldt voor elk handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep (“Wab”) bepaalde en elk andere handelen of nalaten dat in strijd is met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

Het handelen en/of nalaten van de accountant dat plaatsvond ná 4 januari 2014 moet verder worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels (“VGBA”).

Kernwaarden integriteit en vakbekwaamheid & zorgvuldigheid

De Accountantskamer overweegt dat de accountant door mee te werken aan het indienen van bewust te laag opgestelde aangiften omzetbelasting en loonheffing, althans het daartoe adviseren, en deze ook zelf voor de eenmanszaak en de vennootschap in te dienen in strijd heeft gehandeld met een aantal fundamentele beginselen.

Ten eerste heeft de accountant niet integer gehandeld, wat in strijd is met artikel 6 VGBA. Artikel 6 VGBA bepaalt namelijk:

“De accountant treedt eerlijk en oprecht op.”

Dit artikel is duidelijk: de accountant doet eerlijk zaken en doet de waarheid geen geweld aan.

Ten tweede heeft de account de kernwaarde “vakbekwaamheid en zorgvuldigheid” als bedoeld in artikel 13 VGBA geschonden. Artikel 13 VGBA luidt als volgt:

“1.De accountant past de bij een professionele dienst relevante wet- en regelgeving toe.

2.De accountant voert een professionele dienst nauwgezet, grondig en tijdig uit.”

Dit artikel ziet niet alleen op de verplichting van accountants om te voldoen aan de eisen van permanente educatie. Niet vakbekwaam en zorgvuldig handelen beslaat het gehele takenpakket van de accountant.

De Accountantskamer motiveert waarom de klachten van het Openbaar Ministerie tegen de accountant in dit geval gegrond werden verklaard. De Accountantskamer merkt op dat het zo mag zijn dat de accountant het doel voor ogen heeft gehad om aangiften achteraf te herstellen, maar dat de Belastingdienst daarmee simpelweg zonder overleg als externe financier gebruikt is en fiscale wetgeving doelbewust is overtreden. Dat de accountant op voorgaande wijze heeft gehandeld wijst er volgens de Accountantskamer juist op dat de accountant niet de intentie heeft gehad  om eerlijk en oprecht te handelen. Dat is dus uitdrukkelijk in strijd met artikel 6 VGBA.

Wat had de accountant in dit geval dan wel kunnen (of misschien wel moeten) doen? De Accountantskamer is daar helder over. Voor het bereiken van zijn doel had de accountant zijn cliënt kunnen adviseren één of meerdere uitstelverzoeken bij de fiscus in te dienen.

Daarnaast is van belang dat de accountant er niet op enig moment conform zijn bedoeling zorg voor heeft gedragen dat herstel daadwerkelijk te realiseren. Zijn beroep op het achterwege blijven daarvan in verband met de start van het insolventieonderzoek en de strafrechtelijke vervolging kan hem niet baten omdat dit pas in 2016 speelde en niet gebleken is dat hij voordien enige actie tot herstel heeft ondernomen of dat dat onmogelijk was.

Kernwaarde professionaliteit

Wat betreft het oprichten van de vennootschap waarbij de cliënt in dienst zou kunnen treden ten behoeve van het veilig stellen van een uitkering in verband met ziekte is de Accountantskamer evenwel van oordeel dat betrokkene daarmee gehandeld heeft in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit en professionaliteit.

Het beginsel integriteit kwam hiervoor al ter sprake. Artikel 4 VGBA gaat over de kernwaarde professionaliteit:

“De accountant onthoudt zich van elk handelen of nalaten waarvan hij weet of behoort te weten dat dit het accountantsberoep in diskrediet brengt of kan brengen.”

Ook dit artikel is helder: de accountant mag zich niet zo gedragen dat hij het beroep en de beroepsgroep schaadt.

De handelwijze van deze accountant is zonder meer aan te merken als niet oprecht optreden dat het accountantsberoep in diskrediet brengt. Dit klachtonderdeel is hierom volgens de Accountantskamer gegrond.

Kernwaarde objectiviteit

Tot slot lag de vraag voor of de accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de inventaris van de vennootschap op te kopen en deze vervolgens direct in bruikleen te geven aan diezelfde vennootschap. Het kernbeginsel objectiviteit is hier mogelijk in het gedrang (zie art. 11 VGBA):

“De accountant laat zich bij zijn afwegingen niet ongepast beïnvloeden.”

Ongepaste beïnvloeding kan ontstaan door bijvoorbeeld belangenverstrengeling. De accountant moet afzien van het verlenen van een professionele dienst als zijn objectiviteit in gevaar komt.

Dat is in onderhavige zaak volgens de Accountantskamer echter niet aan de orde. Met de aankoop en in bruikleen geven van de inventaris heeft de accountant weliswaar een belang van zijn cliënt (gelegen in de voortzetting van zijn onderneming) gediend, maar de Accountantskamer ziet niet in dat daarvan ook voor de uitvoering van zijn administratieve werkzaamheden een bedreiging is uitgegaan voor zijn objectiviteit ten opzichte van zijn cliënt en zijn dienstverlening. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Hoger beroep?

Het gevolg van dit tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen? Een doorhaling uit de registers voor de duur van 10 jaar. Tegen de uitspraak staat nog hoger beroep open voor de accountant. Wordt dus mogelijk vervolgd.

Vragen?

Heeft u vragen over accountantstuchtrecht, neemt u dan contact op met Robert Sanders.