1. Oproep aandeelhouders

Wettelijk uitgangspunt is dat de algemene vergadering van aandeelhouders bevoegd is tot bestemming van de winst en tot vaststelling van de uitkeringen (art. 2:216 lid 1 BW). Alle vergadergerechtigden moeten voor de vergadering worden opgeroepen op de wijze die in de statuten is opgenomen, met vermelding van de te behandelen onderwerpen en inachtneming van de oproeptermijn. Schending van de oproepingsvereisten kan leiden tot vernietiging van besluiten die ter vergadering zijn genomen, waaronder dus besluiten tot het uitkeren van dividend.

2. Beperkte balanstest

De algemene vergadering mag het besluit tot uitkering van dividend slechts nemen voor zover het eigen vermogen van de vennootschap groter is dan de wettelijke of statutaire reserves (de zogenoemde gebonden reserves). Dit wordt de beperkte balanstest genoemd.

3. Goedkeuring bestuur en uitkeringstest

Een besluit tot dividenduitkering heeft geen gevolgen zolang het bestuur geen goedkeuring heeft verleend (art. 2:216 lid 2 BW). Het bestuur weigert slechts de goedkeuring indien het weet of redelijkerwijs behoort te voorzien dat de vennootschap na de uitkering niet zal kunnen blijven voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden. Als vuistregel wordt vaak een periode van één jaar aangehouden waarin de vennootschap niet in betalingsproblemen mag komen. Het bestuur moet dus toetsen of de uitkering niet evident onverantwoord is. Dit wordt ook wel de liquiditeits- of uitkeringstest genoemd. Het moment van uitkering is hierbij beslissend.

4. Schriftelijk vastleggen

Belangrijk: leg zowel het besluit van de algemene vergadering tot dividenduitkering als de goedkeuring van het bestuur schriftelijk vast. Ter voorkoming van aansprakelijkheidsstelling doet het bestuur er goed aan vast te leggen op basis van welke cijfers en andere gegevens zij goedkeuring aan het uitkeringsbesluit verleent.

Gevolgen niet-naleving voorschriften

Indien de vennootschap na een dividenduitkering niet kan voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden, zijn de bestuurders die dat ten tijde van de uitkering wisten of redelijkerwijs behoorden te voorzien jegens de vennootschap hoofdelijk verbonden voor het tekort dat door de uitkering is ontstaan, met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitkering (art. 2:216 lid 3 BW). Het doel van deze regel is dat schuldeisers van de vennootschap worden beschermd; om deze reden gelden deze regels ook voor de uitkering van interim-dividend. De aangesproken bestuurder mag de vordering van de vennootschap niet verrekenen met eventuele vorderingen die de bestuurder op de vennootschap heeft.

Overigens gaan ook aandeelhouders niet altijd vrijuit. Een aandeelhouder die een uitkering ontving terwijl deze in strijd was met de beperkte balanstest of zonder dat het bestuur de uitkering heeft goedgekeurd, dient dit bedrag terug te betalen. Daarnaast geldt dat een aandeelhouder die een uitkering heeft ontvangen waarvan hij wist of redelijkerwijs behoorde te voorzien dat de vennootschap na de uitkering in betalingsproblemen zou komen, aansprakelijk is voor maximaal het bedrag dat hij als uitkering heeft ontvangen. Zie voor een voorbeeld van een zaak waarin niet volgens de wettelijke vereisten dividend was uitgekeerd en een bestuurder/aandeelhouder € 47.500 moest terugbetalen het arrest van het Hof Den Haag van 21 februari 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:304).

Kortom: bij het proces van dividenduitkering is zorgvuldigheid geboden.

Vragen?

Heeft u vragen, neemt u dan contact op met Tim de Vries, Advocaat Ondernemingsrecht.