Feiten

De bestuurder was namens de startup een financieringsovereenkomst met de bank aangegaan voor een bedrag van €750.000. In de financieringsovereenkomst was opgenomen dat de bestuurder persoonlijk borg zou staan voor een bedrag van €250.000. Nadat de startup failliet ging, riep de bank de borgstelling in.

Wettelijk kader

De bestuurder verweerde zich. Zijn echtgenote stelde dat zij geen toestemming voor de borgstelling had gegeven. Op grond van artikel 1:88 lid 1 onder c BW behoeft een echtgenoot toestemming van de andere echtgenoot voor borgstellingen, tenzij dat gebeurt “in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf”. Ontbreekt de toestemming en wordt de borgstelling niet verleend in de normale uitoefening van het beroep of bedrijf, dan kan de echtgenote de borgstelling vernietigen.

Kern van het geschil tussen de bestuurder en de bank was dus de vraag of hij de borgstelling in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf had verleend. Het hof overweegt dat dit criterium volgens rechtspraak van de Hoge Raad beperkt moet worden uitgelegd. Oftewel, een borgstelling valt niet snel onder de definitie van “normale uitoefening van het beroep of bedrijf”. De ratio van de restrictieve uitleg is gelegen in de gezinsbescherming en in het bijzonder de bescherming van de echtgenote. Het hof stelt voorop dat het gebruikelijk is dat het werkkapitaal van startende ondernemingen wordt gefinancierd met geleend geld, maar aan de hand van alle omstandigheden zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of het aangaan van de rechtshandeling tot de normale bedrijfsvoering kan worden gerekend. Daarvoor wordt bijvoorbeeld gekeken naar de statutaire doelstelling en het nut dat de financiering voor de onderneming heeft.

Oordeel hof

De bestuurder voerde aan dat hij een uitzonderlijk hoog risico liep, zodat de bank hem beter had moeten voorlichten. Om die reden was volgens de bestuurder geen sprake van een normale uitoefening van het beroep op bedrijf. Het hof ging hier niet in mee. De bestuurder slaagde er ook niet in het hof ervan te overtuigen dat een borgtocht van €250.000 ongebruikelijk is in relatie tot de omvang van de totale financiering. Om die reden oordeelde het hof dat geen sprake was van een ongebruikelijke financiering of ongebruikelijke voorwaarden, zodat de rechtshandeling was verricht in de normale uitoefening van het beroep of bedrijf. De toestemming van de echtgenote was daarom niet vereist; de borgstelling was rechtsgeldig. Haar beroep op vernietiging slaagde dus niet.

Conclusie

Gezinsbescherming vervult een belangrijke rol bij de vraag of voor borgstelling toestemming van de echtgenoot is vereist. De toestemming is niet vereist indien de borgstelling wordt verleend in de normale uitoefening van het beroep of bedrijf. Hoewel deze uitzondering in de rechtspraak restrictief wordt uitgelegd, ging de uitzondering in dit specifieke geval wel op.

Vragen?

Heeft u vragen over dit artikel, neemt u dan contact op met Tim de Vries, Advocaat Ondernemingsrecht.