Werknemer werkte sinds 1 november 2000 bij werkgever in de functie van tankinstallatiemonteur. Werknemer was een aantal keren gewaarschuwd voor het niet goed uitvoeren van werkzaamheden en er op aangesproken dat hij zich negatief zou hebben uitgelaten over werkgever. Hiervoor heeft hij in september 2015 een waarschuwing gekregen. In dezelfde maand heeft een gesprek met werknemer plaatsgevonden, waarna hij op staande voet is ontslagen. Werknemer werd onder andere verweten dat hij zich negatief zou hebben uitgelaten over het bedrijf en zich onheus zou hebben uitgelaten over de directeur van het bedrijf.

In eerste aanleg is het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag op staande voet afgewezen. De kantonrechter heeft het verzoek van werknemer tot betaling van de transitievergoeding wel toegewezen, nu werknemer volgens de kantonrechter weliswaar verwijtbaar maar niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. Werknemer is hierop in hoger beroep gegaan en heeft onder andere gevorderd een verklaring voor recht dat aan de opzegging van werkgever geen dringende reden ten grondslag lag. Ook heeft hij – naast de transitievergoeding – een billijke vergoeding gevorderd (en geen herstel van het dienstverband, wegens het vinden van een nieuwe baan).

Het hof heeft op haar beurt geoordeeld – anders dan de kantonrechter – dat de negatieve uitlatingen van werknemer onvoldoende ernstig waren voor een ontslag op staande voet. Volgens het hof was dan ook geen sprake van een dringende reden en was het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven. Wel was volgens het hof voldoende grond aanwezig geweest voor het voorwaardelijk tegenverzoek van werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege een verstoorde arbeidsrelatie. In dat geval zou de arbeidsovereenkomst zijn ontbonden per 1 maart 2016, waarna werknemer aansluitend recht zou hebben gehad op een WW-uitkering.

Nu de werknemer geen herstel van de arbeidsovereenkomst, maar een billijke vergoeding had verzocht, heeft het hof hem deze toegekend. Het hof heeft bij de vaststelling van de hoogte hiervan onder andere mee gewogen dat vanwege het onterecht gegeven ontslag op staande voet, de werknemer een WW-uitkering was geweigerd. Dit ‘WW-risico’ moest volgens het hof voor risico van werkgever komen. Zodoende is in de hoogte van de billijke vergoeding onder andere rekening gehouden met het salaris dat werknemer normaliter zou hebben ontvangen tot 1 maart 2016 en gederfde WW-uitkering tot het moment dat de werknemer bij zijn nieuwe werkgever in dienst trad.

Vragen?

Bij vragen kunt u contact opnemen met een van onze specialisten Arbeidsrecht!