Wat was er gebeurd?

Vennootschap A B.V. gaat failliet. Haar bestuurder en enig aandeelhouder is B B.V. C is middellijk bestuurder van B B.V.

Voorafgaand aan het faillissement van A worden betalingen aan B verricht. De rechtbank oordeelt in 2012 dat B en C hoofdelijk aansprakelijk zijn op grond van onbehoorlijk bestuur, bestaande uit het verrichten van selectieve betalingen. De hoogte van de schade wordt in die procedure niet vastgesteld. Daarvoor worden partijen verwezen naar een schadestaatprocedure. Vooruitlopend op die schadestaatprocedure worden B en C hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een voorschot aan de curator.

In 2017 treffen B en C, buiten de boedel en curator om, een schikking met de schuldeisers van de failliete vennootschap A. De schuldeisers hebben daarop alle ter verificatie ingediende vorderingen ingetrokken. Het gerealiseerde boedelactief in het faillissement is  niet toereikend om het salaris van de curator te voldoen en de curator vordert van B en C betaling van zijn salaris.

Verweer B en C

B en C hebben als meest verstrekkende verweer gevoerd dat de curator in zijn vorderingen niet ontvankelijk dient te worden verklaard. In essentie hebben B en C aan dit verweer ten grondslag gelegd dat inmiddels met alle schuldeisers in het faillissement van A een regeling is getroffen en alle ter verificatie ingediende vorderingen zijn ingetrokken. De curator komt in de onderhavige schadestaat slechts nog op voor de betaling van zijn eigen salaris en niet meer voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers. Aan de curator komt daarom ook geen zogenaamde Peeters/Gatzen-vordering (meer) toe en dient hij in zijn vorderingen niet ontvankelijk te worden verklaard, aldus B en C.

Oordeel rechtbank

De rechtbank oordeelt dat tot het instellen van een Peeters/Gatzen-vordering (in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 14 januari 1983 (NJ 1983,597)), de curator uit hoofde van de hem in art. 68 lid 1 Fw gegeven opdracht bevoegd is op te treden indien door een derde onrechtmatig is gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van de gefailleerde en ten gevolge van dat onrechtmatig handelen de gezamenlijke schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld. Volgens de rechtbank is in het vonnis van 2012 reeds vastgesteld dat de curator een Peeters/Gatzen-vordering jegens B en C toekomt.

Anders dan B en C aanvoeren, brengt de omstandigheid dat zij met de schuldeisers buiten de boedel om een regeling hebben getroffen niet met zich dat daardoor de curator is beroofd van zijn Peeters/Gatzen-vordering. Ook niet indien – zoals hier het geval – de curator in zijn hoedanigheid van boedelcrediteur uitsluitend nog procedeert voor de voldoening van zijn eigen salaris en strikt genomen niet meer ten behoeve van “de gezamenlijke (preferente en concurrente) schuldeisers” die ten tijde van het wijzen van het vonnis in 2012 nog een vordering ter verificatie hadden ingediend. De onderhavige schadestaatsprocedure vloeit immers rechtstreeks voort uit die procedure. De grondslag van de vordering van de curator heeft als gevolg van de sindsdien buiten de boedel om getroffen regelingen geen wijziging ondergaan. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de curator ontvankelijk is in zijn vorderingen.

Tot slot oordeelt de rechtbank dat causaal verband bestaat tussen de schade en benadeling van de boedel. Voor matiging op grond van art. 6:109 BW is evenmin ruimte, nu hiervoor onvoldoende is gesteld om te concluderen dat de schade tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.

Slotsom is dat de rechtbank de vordering van de curator toewijst.

Vragen?

Heeft u vragen over deze casus, neemt u dan contact op met Tim de Vries.