Slapend dienstverband en AOW

Hoewel de Hoge Raad heeft overwogen dat de omstandigheid dat de werknemer op korte termijn de aow-gerechtigde leeftijd bereikt geen gerechtvaardigd belang is om de arbeidsovereenkomst in stand te houden, gebeurt dit in de praktijk toch. Een werknemer heeft immers geen recht op een transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd (artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder b BW).

Anderzijds is sinds 11 juli 2018 bekend dat een werkgever de transitievergoeding die aan een langdurig arbeidsongeschikte werknemer moet worden betaald gecompenseerd kan krijgen op grond van de Wet compensatie transitievergoeding.

Wat betekent dit voor de inmiddels van rechtswege geëindigde slapende dienstverbanden?

Hof Den Bosch

Het Hof Den Bosch heeft recent geoordeeld dat een AOW-gerechtigde na een slapend dienstverband (toch) recht kan hebben op een schadevergoeding, ter hoogte van de transitievergoeding.

Deze werknemer had op 29 augustus 2019, dus nog voor de beslissing van de Hoge Raad, de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Sinds oktober 2016 had deze werknemer recht op een WIA-uitkering en sindsdien werd zijn dienstverband slapend gehouden. Vanaf juni 2018 had de werknemer recht op een IVA-uitkering. Zowel begin 2017 als begin 2019 heeft de gemachtigde van de werknemer aan de werkgever verzocht om het (slapende) dienstverband met de werknemer te beëindigen onder toekenning van de transitievergoeding. De werkgever heeft deze verzoeken geweigerd.

Ook de kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer om toekenning van de transitievergoeding afgewezen en de werknemer is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan. In hoger beroep vordert de werknemer betaling van een schadevergoeding van € 77.000 bruto. Dit is volgens de werknemer de hoogte van de transitievergoeding tot aan het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode (2 oktober 2016).

Goed werkgeverschap

De werknemer vindt dat de werkgever in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen van goed werkgeverschap op grond van artikel 7:611 BW, door het (slapend) dienstverband te beëindigen onder toekenning van de transitievergoeding. Volgens de werknemer is de schade die hij als gevolg hiervan heeft geleden gelijk aan de transitievergoeding.

De werkgever is het hiermee niet eens en heeft onder andere gesteld dat de verplichting voor werkgevers om in te stemmen met een verzoek van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst (op grond van goed werkgeverschap) alleen geldt voor verzoeken tot beëindiging die door werknemers zijn gedaan na de uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2019.

Wet Compensatie Transitievergoeding

Het hof denkt hier echter anders over. Volgens het hof was het belangrijkste argument voor de uitleg van de Hoge Raad de invoering van de Wet compensatie transitievergoeding. Deze wet is op 11 juli 2018 gepubliceerd (Stb. 2018, 234). Op grond van deze wet is compensatie mogelijk voor betaalde transitievergoedingen bij arbeidsovereenkomsten die op of na 1 juli 2015 wegens langdurige arbeidsongeschiktheid zijn geëindigd.

Dat de werkgever na de publicatie van deze wet (en voordat de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd had bereikt) niet heeft ingestemd met het verzoek van de werknemer om het slapend dienstverband te beëindigen onder toekenning van de transitievergoeding, vindt het Hof een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichting van de werkgever op grond van het goed werkgeverschap. Daarom is het hof van oordeel dat de werkgever de schade die de werknemer heeft geleden als gevolg van deze tekortkoming, moet vergoeden.

Ook het standpunt van de werkgever dat duizenden ex-werknemers, onder wie AOW-gerechtigden, in dat geval hun werkgever aansprakelijk kunnen stellen en dat de Hoge Raad dit niet heeft gewild, was voor het hof geen reden om anders te beslissen.

En dit gold ook voor het bezwaar van de werkgever dat de werkgever nu niet meer in aanmerking kan komen voor compensatie, omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels is geëindigd in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de werknemer, zodat geen transitievergoeding verschuldigd is. Dit komt volgens het hof voor rekening en risico van de werkgever.

Als de werkgever immers wel aan haar verplichting op grond van goed werkgeverschap had voldaan en had ingestemd met beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding voordat de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, dan had de werkgever wel aanspraak kunnen maken op de regeling van de Wet Compensatie Transitievergoeding.

Schadevergoeding

Het hof is dus van oordeel dat de werknemer schade heeft geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van de werkgever en deze schade wordt begroot op het bedrag van de niet ontvangen transitievergoeding. De werknemer krijgt daarom alsnog het bedrag van € 77.000,- bruto toegewezen.

Voordeelstoerekening?

Het argument van de werkgever dat de werknemer ook voordeel heeft gehad van het feit dat het dienstverband niet eerder dan de AOW-gerechtigde leeftijd is geëindigd, omdat de werkgever (tot een bedrag van € 32.000,–) pensioenpremies is blijven voldoen ten behoeve van de pensioenopbouw van de werknemer, wordt buiten beschouwing gelaten omdat dit verweer volgens het hof te laat in de procedure is aangevoerd door de werkgever (waarmee de werknemer het eens is). Bovendien vindt het hof dat het verweer onvoldoende is onderbouwd, omdat een nadere toelichting of bewijsstuk, berekening ontbreekt, alsmede was onbekend in hoeverre sprake was van eventuele verplichtingen van de werkgever betreffende (premievrije) pensioenopbouw tot de pensioengerechtigde leeftijd als de arbeidsovereenkomst na twee jaar arbeidsongeschiktheid wél zou zijn geëindigd.

Als dit verweer wel tijdig en voldoende onderbouwd door de werkgever was gevoerd, dan had dit een lagere schadevergoeding tot gevolg kunnen hebben. Immers had dan het door de werknemer genoten voordeel, voor zover redelijk, in aanmerking moeten zijn genomen bij de vaststelling van te vergoeden schade.

11 juli 2018

Hoe dan ook moeten werkgevers er dus rekening mee houden dat werknemers recht kunnen hebben op betaling van een schadevergoeding ter hoogte van de transitievergoeding. In ieder geval als na 10 juli 2018 is verzocht om het slapend dienstverband te beëindigen.

Toch compensatie door UWV?

Naar aanleiding van het standpunt van de werkgever dat de te betalen schadevergoeding niet voor compensatie in aanmerking komt, heeft het hof opgemerkt dat de wet een aanknopingspunt lijkt te bieden om toch tot compensatie van de schadevergoeding ter hoogte van de transitievergoeding over te gaan. Hoewel de beslissing over compensatie niet aan het hof, maar aan het UWV is voorbehouden overweegt het hof dat de te betalen vergoeding zou kunnen passen binnen de ratio van de wettelijke regeling.

Hoewel de kans klein op compensatie door het UWV in deze situatie klein lijkt te zijn, kan het de moeite waard zijn om het UWV te verzoeken om compensatie op grond van de overweging van het hof (dat de schadevergoeding die gelijk is aan de transitievergoeding haar grondslag vindt in de niet-nakoming van een verplichting in verband met de invoering van de Wet compensatie transitievergoeding en dat deze wel voor compensatie in aanmerking was gekomen, als deze verplichting wel was nagekomen).

Gerechtvaardigd belang werkgever

Zoals uit het arrest van de Hoge Raad volgt, kunnen verzoeken tot beëindiging van slapende dienstverbanden alleen geweigerd worden als sprake is van een gerechtvaardigd belang van de werkgever bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Bijvoorbeeld als sprake is van reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer, aldus de Hoge Raad. Hiervan zal geen sprake zijn bij werknemers met een IVA-uitkering. En ook het (bijna) bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op het moment dat een werknemer een beëindigingsvoorstel heeft gedaan is volgens de Hoge Raad geen gerechtvaardigd belang van de werkgever om niet in te stemmen met een beëindigingsvoorstel.

Actieve informatieverplichting (goed) werkgever?

Zowel in het arrest van de Hoge Raad als in het arrest van het Hof Den Bosch gold als uitgangspunt het initiatief van de werknemer tot beëindiging van het (slapende) dienstverband. Maar wat als de werknemer dit initiatief niet heeft genomen? Hoeft een werkgever dan niets te doen en kan er afgewacht worden? Of kan van de werkgever op grond van het goed werkgeverschap worden verwacht om de werknemer actief te informeren over de mogelijkheid van het beëindigen van het slapende dienstverband en de gevolgen hiervan? Hoewel het antwoord hierop in de rechtspraak (nog) niet gegeven is, is het niet ondenkbaar dat op grond van het goed werkgeverschap van een werkgever verwacht kan worden om een (zieke) werknemer actief te informeren over zijn rechtspositie in het geval van een slapend dienstverband. Een informatie-/zorgverplichting over de rechtspositie van werknemers geldt immers ook ten aanzien van andere onderwerpen, zoals bijvoorbeeld vakantiedagen, pensioen en overgang van onderneming.

Afwachten?

Maar wat is het risico van stilzitten en afwachten totdat een werknemer aanspraak maakt op beëindiging van de arbeidsovereenkomst, althans op een (transitie)vergoeding. Op grond van de voornoemde arresten lijkt het risico dat aan een werknemer een hogere (transitie)vergoeding verschuldigd zal zijn – dan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn na afloop van de verplichte loondoorbetalingsperiode bij ziekte – beperkt. De periode dat de arbeidsovereenkomst slapend heeft voortbestaan na afloop van deze periode wordt immers (vooralsnog) niet meegenomen bij de berekening van de (transitie)vergoeding.

Vragen?

Heeft u vragen over deze blog, neemt u dan contact op met Annemarie van Egmond.